Woensdag presenteerde het Centraal Bureau voor de Statistiek de jongste cijfers. De opbrengsten van betaald parkeren zijn vooral in kleine en middel­grote steden (tot circa 150.000 inwoners) afgenomen.

„Een logisch gevolg van de recente economische ontwikkelingen”, benoemt Jeroen Roelands van mobiliteitsadviesbureau Goudappel Coffeng de parkeerproblematiek.

De adviseur parkeren en locatie­ontwikkeling spreekt van het leeglopen van de parkeer­bubbel. „De laatste jaren zijn veel centra opgeleverd, met ook de daarbij behorende garages. Dat waren uitwerkingen van plannen die nog in de goede tijd zijn gemaakt. Daarin is geen rekening gehouden met de crisis, maar ook niet met het veranderende koopgedrag van consumenten door bijvoorbeeld internet.”

Wat veel gemeenten hebben nagelaten, is het herzien van hun positie. „Gemeenten moeten hun verlies nemen”, benadrukt hij.

Tegenover het ‘leed’ in veel kleine en middelgrote plaatsen staat de winst in de grote steden. In Amsterdam betaalden automobilisten in 2013 een record­bedrag van 166 miljoen euro voor parkeren.

Dit kwam onder meer doordat de tarieven voor een parkeer­vergunning stegen en het gebied met betaald parkeren werd uitgebreid. Maar volgens parkeerbeheer in Amsterdam hebben intensievere controles het meeste geld opgeleverd.

Heikel punt in de parkeer­discussie is de invoer van betalen per minuut. De PvdA diende vorig jaar een initiatiefwet in die ervoor moet zorgen dat automobilisten in gemeentelijke parkeergarages per minuut gaan betalen.

Volgens de partij is in veel sectoren betalen naar daadwerkelijk gebruik gemeengoed. „Bellen betaal je per seconde, benzine betaal je per milliliter, drink­water betaal je per liter. Maar bij parkeren betaal je per tijdvak vastgesteld door de desbetreffende gemeente. Dat is oneerlijk en onnodig”, stelde PvdA’er Kuiken.