Het Adres
Johannes 17:1a
„Dit heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar de hemel.”
Indien wij gezondigd hebben, –niet als onze zaak goed is– wij hebben een Voorspraak bij de Vader (1 Joh. 2:1). En allen die tot Hem komen, zijn mensen die bedorven zaken erop nahouden, en die veel dingen meedragen die hun tot last zijn. Zoals de eerste aanhangers van David: „Tot hem vergaderde alle man die benauwd was, en alle man die een schuldeiser had, en alle man wiens ziel bitterlijk bedroefd was” (1 Sam. 22:2).
En wat dit hogepriesterlijk gebed betreft, dat u als laatste wil door Jezus is nagelaten, zie dat ze u moeten dienen tot velerlei onderwijs en gebruik. Ziet u dat de Heere, terwijl Hij zo bad, Zijn afscheidsrede heeft besloten. Leer daaruit dat –al hebt u Zijn woorden door schriftelijk of mondeling onderwijs– niemand u het rechte verstand of de kracht der waarheid in het hart kan geven dan de Heilige Geest. Dat konden de woorden uit die hemelse mond zelf niet doen zonder Zijn Geest.
Veel minder is dat te verwachten van iemand van uw beste leraars. Zij moeten allen zeggen: Wat ziet u op ons? Zie dan naar de hemel. Verwacht niets van leraren of van eigen middelen. Maar bid om de Geest. Vraag de Heere Jezus daarom, Die de Geest in dit gebed voor u verzocht heeft, en nog de Vader daarom bidt.
J. Temmink, predikant te Amsterdam
(”Het hogepriesterlijk gebed van Christus”, 1769)