Een lang gebed van Ger Groot
Filosoof Ger Groot nam in zijn jeugd afscheid van de kerk, maar bleef geïnteresseerd in religie. „Zonder theologie kun je de moderne filosofie niet begrijpen.”
Een ervaring uit de kinderjaren kan zo ontnuchterend zijn, dat ze jaren later nog wordt herinnerd. Zo deed de filosoof Ger Groot als kind een gebed. Het was na de zondagsmis, in Amsterdam, jaren zestig. „Terwijl iedereen aanstalten maakte om te vertrekken, ervoer ik de hevige behoefte nog even te blijven dóórbidden”, aldus Groot. „Met mijn gesprek met God was ik, met mijn 12 of 13 jaar, nog lang niet klaar, en ik voelde mij daaronder verheugend deugdzaam. Mijn moeder liet ik weten nog even te zullen talmen met naar huis gaan. Het enigszins geërgerde gebaar waarmee zij mij niettemin aanzette tot opschieten zette mij niet alleen weer stevig met beide benen op de grond. (…) Het was een duidelijke les, en met mijn godsvrucht was het daarna snel over.”
Wat niet overging was Groots belangstelling voor religie. Hoewel hij zichzelf officieel atheïst noemt, spreekt uit zijn publicaties belangstelling voor godsdienstige vragen. Zo publiceerde hij vorig jaar een dialoog met de protestantse theoloog Theo Boer. Daarin nemen ze de „hardnekkige weigering” van religie om te verdwijnen onder de loep.
Theologie
Een filosoof wil de wereld begrijpen en verklaren. Dat lukt niet door religie uitsluitend als achterlijk fenomeen af te serveren, is Groots overtuiging. „Ook al wil je niet meer van het christendom weten, je kunt veel hedendaagse filosofie pas goed begrijpen als je de geschiedenis van de theologie kent. In mijn colleges in Rotterdam en Nijmegen geef ik daarom veel theologische informatie. De architectuur van de moderne filosofie is hetzelfde gebleven als in de vroegere theologie. Ook filosofen en wetenschappers van nu streven naar volledige kennis, net als de theologen van vroeger.”
Eenzelfde openheid legt Groot aan de dag bij het nadenken over de donkere kanten van de mens. In zijn boek ”De gelukkigste illusies” (2008) onderzocht hij de aard van seksuele verlangens of de zucht naar geweld. Hij schrijft over stierenvechten – als journalist voor Trouw deed hij ooit een beginnerscursus. Dat Groot de morele minpunten te weinig liet meewegen, zoals een recensent oordeelde, wijst hij van de hand. „De vraag of dit wel of niet mag vind ik filosofisch niet zo interessant. Ik wil verklaren wat er precies gebeurt in de stierengevechten. Dan zie je dat er eigenlijk een klassieke tragedie wordt opgevoerd, met de stier als tragische held die ten onder gaat.”
Wat trok u destijds aan in de filosofie?
„Op de middelbare school merkte ik dat levensbeschouwelijke vragen mij bezighielden. In eerste instantie was ik van plan om natuurkunde te gaan studeren. Toen raakte ik betrokken bij de nieuwe liturgie in de Rooms-Katholieke Kerk in de jaren zestig. Ik werd gevraagd mee te zingen in het kerkkoor van de Dominicuskerk in Amsterdam. Hoewel ik toen al niet meer in klassieke zin gelovig was, vond ik die diensten buitengewoon inspirerend. Het was de sfeer van Huub Oosterhuis. Mijn belangstelling voor levensbeschouwelijke vragen, vooral filosofische, werd erdoor aangewakkerd. Dat ik theologie ging studeren had te maken met het feit dat het theologische vakkenpakket heel breed was samengesteld, met veel filosofie erin. Dat is typerend voor de rooms-katholieke traditie.”
Welke filosofen leest u graag?
„Nietzsche is de filosoof geweest die op mij de meeste impact heeft gehad. Toen ik begon in ”De vrolijke wetenschap” kon ik niet meer ophouden. Dat heb ik maar met weinig boeken gehad. Eenzelfde effect had de ”Max Havelaar” van Multatuli. Dat is niet toevallig. Multatuli’s stijl lijkt op die van Nietzsche. Douwes Dekker kende Nietzsche wel, hij moest niet zo veel van hem hebben. Maar bij beiden zie je een kracht waar je als lezer niet omheen kunt.
Die ervaring had ik weer bij het lezen van Karl Barth, een paar jaar geleden. Ik kreeg de vertaling van zijn Römerbrief ter recensie. Het is een totaal andere richting, tegengesteld aan Nietzsche. Maar ook Barth is zo’n auteur waar je niet omheen kunt. Ik zie het religieuze zie als iets volstrekt aards. Barth zet juist de volledige transcendentie van God heel sterk aan. Ik heb daar nog geen antwoord op.”
Om even bij Nietzsche te blijven: hij wordt wel „de filosoof met de hamer” genoemd.
„Over die hamer bestaan verschillende interpretraties. Paul van Tongeren uit Nijmegen zegt: Het is niet zo’n grote hamer, maar een doktershamertje, waarmee je op je knie slaat. Dat klinkt heel wat fijnzinniger. Hoe dan ook, Nietzsches denken is wel van een gewelddadig soort. Hij breekt –letterlijk– met het denken van harmonie en rationaliteit. Ik heb met hem een haat-liefdeverhouding.”
Waar zit de liefde, waar de haat?
„Liefde heb ik voor het avontuurlijke van zijn denken, voor de enórme literaire kracht. En voor het feit dat hij een hele harde waarheid over de werkelijkheid onderkent – de waarheid dat God dood is. Mijn bedenkingen komen als je ziet dat hij van de filosofie een vorm van retoriek heeft gemaakt. Het gaat Nietzsche er niet om dat je gelijk hebt, maar dat je gelijk krijgt. Dan wordt denken een vorm van geweld, waar je je niet voor 100 procent aan over kunt geven. In de academische filosofie wordt het gevaar van Nietzsche onderschat. Dan zegt men: Ja, maar hij was geen nazi. Dat is ook zo, maar tegelijk moet je zeggen: Nietzsche wilde dynamiet zijn, en dat is hem aardig gelukt. Hij heeft met vuur gespeeld, en de risico’s daarvan zijn reëel gebleken.”
Anno 2014 is de godsverering op veel plaatsen springlevend. Hoe ziet u dat in het licht van Nietzsches filosofie, waarin God dood wordt verklaard?
„Het geloof is springlevend. Maar je moet je wel af vragen: wat betekent het geloof precies? Bij veel gelovigen is het idee van een transcendente God, een zelfstandige Geest die buiten de wereld is, niet meer zo aanwezig als honderd jaar geleden. Denk aan de narratieve theologie, die stelt dat God een persoon in een verhaal is. En dat wij dat verhaal zelf vertellen. Dat is een heel andere God dan de metafysische God van vroeger. Ook gelovigen staan bloot aan Nietzsches ervaring dat het universum een woestijn is geworden waarin we ronddwalen. Een universum dat angst aanjaagt, zoals Pascal al in de zeventiende eeuw wist.”
Vorig jaar nam u deel aan een misviering. Toch merkwaardig voor een overtuigd atheïst, niet?
„Het was een bijzondere gelegenheid, bij het zestigjarig jubileum van mijn ouders. De mensen die deelnamen waren bijna allemaal 70 jaar en ouder. Terwijl de hele stadswijk rond de kerk nog lag te slapen, zag je hen met rollators naar de kerk lopen. Een ontroerend tafereel om te zien. Het raakte me ook omdat ik in deze geloofstraditie ben opgegroeid.
Maar het was meer dan zomaar wat romantiek: voor mij ontspringt religie in de rituele handeling, in het gebaar. Het ritueel is eerst, en heeft een eigen kracht, los van de opvattingen van degenen die eraan deelnemen. Zo zie ik ook de misviering. In de Rooms-Katholieke Kerk zijn genoeg priesters en leden te vinden die de theologie ook niet meer zo precies geloven, en toch aan de mis deelnemen. Als je dat bedenkt, was het helemaal niet zo vreemd.”
U zie religie als iets zuiver aards, iets immanents. Veel gelovigen zien hun gebeden als een spreken tot God – de Ander die niet alleen ín maar ook búíten onze werkelijkheid is.
„Taal omvat veel meer dan alleen de functie van communicatie. Als ik met een hamer op mijn duim sla, roep ik: „Au!”. Dat „au!” is niet tot iemand gericht, het is een ongerichte uitroep. In de film ”A bridge too far”, die gaat over de slag om Arnhem, komt een soldaat voor (gespeeld door Robert Redford) die in een gevaarlijke situatie almaar ”Hail Mary” scandeert. Dacht je hij dan écht Maria aanroept? In zulke gebeden heeft taal een aardse functie. Het pure reciteren ervan overwint zijn angst en geeft hem kracht.”
Het gebed als ritueel, zegt u. Toch vraagt het gebed ook als gesprék om een filosofische verklaring. Hoe verklaart een moderne filosoof het fenomeen dat enkele miljarden mensen op de wereld hun gebed als communicatie met een transcendente God ervaren?
„In het ritueel overkomt je het besef van zinvolheid in het leven. Dat bloeit op uit de woorden, de gebaren, het ritme, de gezangen zelf. Maar dat is tegelijk de ervaring van een geschenk: het komt niet uit mijzelf voort. Ik maak mijn geluk niet. Het komt… tja waarvandaan? Van buiten mij, van elders…”
Gert Groot
Ger Groot (Amsterdam 8 april 1954) studeerde filosofie in Amsterdam en Parijs, waar hij zijn Spaanse vrouw ontmoette. Daarna woonde hij enkele jaren in Spanje. In de jaren tachtig doceerde hij filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1990 tot 1993 was hij redacteur van dagblad Trouw. Daarna werd hij medewerker van NRC Handelsblad en De Groene Amsterdammer. Sinds 1995 doceert Groot filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij promoveerde daar in 2003 op zijn studie ”Vier ongemakkelijke filosofen: Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida”. In 2009 werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar filosofie en literatuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ger Groot woont in Brussel.
Uitgeverij Lemniscaat publiceert eind deze maand de eerste vijf delen van de vernieuwde editie ”Kopstukken Filosofie”, met Montaigne (geschreven door Peter Burke), Descartes (Tom Sorell), Kant (Scruton), Spinoza (Scruton) en Arendt (Karl-Heinz Breier). Groot schreef de inleidingen bij de delen, die eerder als essay in dagblad Trouw verschenen. Deze essays verschijnen, samen met een twintigtal andere, in april ook in een afzonderlijk boek: ”Plato in tijden van Photoshop” (Lemniscaat).
Boekgegevens
”Kopstukken filosofie”, ingeleid door Ger Groot; uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 2014; ISBN 978 90 477 0642 7; box met set van vijf delen; € 39,95 (verschijnt eind maart)