Opnieuw meer abortussen
Het aantal abortussen blijft stijgen. In 2002 werd er 29.500 keer abortus toegepast bij in Nederland wonende vrouwen. In 2001 was dat 28.400 keer. Een toename van 1100 abortussen. Zowel de Rutgers Nisso Groep, een kenniscentrum voor seksualiteit, als de pro-lifeorganisatie VBOK pleit voor een onderzoek naar de motieven voor abortus en de psychische gevolgen ervan.
De Rutgers Nisso Groep in Utrecht presenteerde woensdagmiddag haar rapport ”Abortus in Nederland 2001-2002”. Het werd in opdracht van de Stichting samenwerkende abortusklinieken Nederland (Stisan) gemaakt. Het is het tweede rapport met informatie over de abortuspraktijk in Nederland. Het eerste verscheen in maart 2002 en beschreef de periode 1993-2000.
Als ook het aantal buitenlandse vrouwen dat in Nederland abortus laat doen, wordt meegeteld, komt het totaalaantal abortussen in zowel 2001 als 2002 op 34.168.
Een op de 100 tienermeisjes (15 tot 19 jaar) laat een ongewenste zwangerschap afbreken. Vijftien procent van het totaalaantal abortussen gebeurt bij vrouwen jonger dan twintig jaar. Deze percentages stijgen de laatste jaren. Het abortuscijfer per 1000 vrouwen in de vruchtbare leeftijd (15 tot 44 jaar) is gestegen van 8,0 in 2000 tot 8,7 in 2002. Ter vergelijking: België en Duitsland hebben een abortuscijfer van 7,7, de Verenigde Staten van 21,3.
Ongeveer 60 procent van alle abortussen wordt gepleegd bij allochtone vrouwen. Dit percentage stijgt de laatste jaren niet meer. Wel verandert de samenstelling van de allochtone groep. Er zijn minder vrouwen te vinden uit traditionele immigratielanden als Suriname, de Nederlandse Antillen, Aruba, Turkije en Marokko, en meer vrouwen uit Afrika, Oost-Europa, het Midden-Oosten en het Verre Oosten.
Van de in Nederland wonende vrouwen die een abortus ondergaan, laat bijna 70 procent de zwangerschap binnen zes weken afbreken. In 16,1 procent van de gevallen (5473 keer) gebeurt dat na drie maanden. Dit percentage daalt ten opzichte van vorige jaren. In Nederland is abortus toegestaan tot 22 weken. Ruim tweederde van de vrouwen die een abortus ondergingen, gebruikte een voorbehoedmiddel, maar deed dat verkeerd of het middel functioneerde niet. Ongeveer 30 procent, vooral allochtone vrouwen, gebruikte geen voorbehoedmiddel.
Bijna alle abortussen (95 procent) worden uitgevoerd in speciale klinieken. Daarvan zijn er zeventien in Nederland. De overige 15 procent vindt plaats in ziekenhuizen. In 2002 waren er 104 ziekenhuizen met een abortusvergunning. Zij voerden in dat jaar 1819 abortussen uit. De meeste abortussen vinden plaats in de provincies Zuid-Holland (10.917 in 2002) en Noord-Holland (10.456). Dit komt door de drie grote steden die in deze provincies liggen; ze hebben een grote populatie allochtonen.
De Rutgers Nisso Groep pleit voor meer medische en seksuele hulpverlening om het aantal ongewenste zwangerschappen terug te dringen. Door bezuinigingen is hier te weinig geld voor, aldus het rapport. Dr. C. Wijsen, auteur van het rapport, wil een vervolgonderzoek naar de motieven voor abortus en de psychische gevolgen ervan. Haar wens krijgt een warm onthaal bij de VBOK, die al jaren aandacht voor dit onderwerp vraagt. „Daarnaast zou ik graag aandacht willen voor de leefstijl van jongeren”, reageert VBOK-directeur drs. M. den Boer-Neele. „De voorlichting blijft op dit moment beperkt tot een goed gebruik van voorbehoedmiddelen. Laten we ook met jongeren praten over hun seksuele gedrag. Het is echt niet nodig gelijk het bed in te duiken.”