Gewoon christelijk lesgeven bestaat niet
Christelijk onderwijs begint met bewustwording, stelt Henk Vermeulen.
Kalkman (RD 20-2), Toes (RD 26-2) en Van Hartingsveldt (RD 28-2) onderschrijven allen het belang van christelijk onderwijs. Toch herkende ik bij lezing van de eerste twee bijdragen nog geen sterk gemeenschappelijk gevoel van urgentie. Van Hartingsveldt probeert wel iets gemeenschappelijks te zoeken. „Laten we elkaar in de praktijk opzoeken. Laat het daar gebeuren.” Daar moeten leerlingen volgens hem gericht worden op Bijbelkennis, Bijbellezen, op het leven van de Bijbel en het voorleven van de Bijbel. Dat klinkt vertrouwd, maar ik zou zijn pleidooi willen verbreden – allereerst in de richting van de leerkrachten.
Gewoon lesgeven is ook christelijk, stelt Toes. Waarschijnlijk bedoelt hij met gewoon lesgeven een klassensituatie waarin de docent zonder al te veel didactische toeters en bellen zijn les geeft. Daarmee gaat hij vooral in tegen wat hij bij Kalkman veronderstelt(!): een pleidooi voor exemplarisch onderwijs, dat Kalkman dan zou afzetten tegen het ”gewone lesgeven”.
Volgens mij is de aanduiding ”gewoon lesgeven” een gevaarlijke simplificatie. Gewoon lesgeven bestaat niet. Met zo’n aanduiding lijkt het immers alsof lesgeven een neutrale, kleurloze activiteit is, maar dat is het zeker niet. Iedere leraar brengt in zijn interactie met de leerlingen zichzelf mee. Wat hij heeft aan ervaringen, aan hoop, aan teleurstellingen, aan visie – het resoneert allemaal mee in zijn lesgeven.
Voor een christendocent betekent dit dat zijn geloof meeresoneert. Hij is geen docent van een willekeurig vak die daarnaast zondags ook nog naar de kerk gaat, of die ook nog de schooldag met gebed begint. Die kerkgang en dat gebed stempelen zijn schooldag. Het geloof doortrekt als het goed is zijn werk totaal: in zijn visie op de leerling, zijn visie op de werkelijkheid, zijn visie op zijn vak in relatie tot die werkelijkheid. Kortom: hij is leraar onder een open hemel. Dát besef is aan een revival toe.
Verlangen
Kalkman schrijft dat christelijke leraren vaak verlegen zijn met de vraag hoe de identiteit binnen het onderwijsleerproces vorm kan krijgen. Het leidt volgens hem tot „een bijna seculiere onderwijscultuur, omhuld door een geformaliseerde identiteit.” Hij heeft niet helemaal ongelijk, maar ik maak er twee kanttekeningen bij.
Eind januari was er in Gouda een bezinningsdag van het lectoraat christelijk leraarschap. Zo’n 170 mensen uit het hele land dachten na over de vraag hoe de christelijke leraar het verschil zou kunnen maken. Er was een gedeeld gevoel van urgentie en een gedeeld verlangen naar concretisering van de christelijke identiteit. Daar zijn die dag ook mooie voorbeelden van getoond. Mijn eerste kanttekening bij Kalkmans visie is dus deze: er is bij velen in het christelijk onderwijs een verlangen naar verdieping op dit punt.
Als tweede kanttekening dit. Al die mensen die in Gouda nadachten over de christelijke leraar die het verschil maakt, vonden het al tamelijk lastig om dat verschil werkelijk te realiseren. Terwijl zij, blijkens hun aanwezigheid daar, dat toch een wezenlijk punt vinden. Hoe zou dat zijn bij al die onderwijsgevenden die níét in Gouda waren? Zij hadden het misschien te druk met de onderwijshectiek van alledag. Lessen voorbereiden, correctiewerk, behandelplannen, resultaten vastleggen in rapporten… Ze hadden wellicht niet de ruimte in hun hoofd en in hun agenda om eens grondig na te denken over de christelijke identiteit in hun werk. Dat is niet verwonderlijk. De harde realiteit van de dagelijkse onderwijspraktijk overwoekert al snel het verlangen dat ergens op de bodem van het hart sluimert.
Bewustwording
Ik herken dus de verlegenheid waar Kalkman over schrijft. Hoe doorbreken we die? Niet door voor een specifieke didactische aanpak te gaan of door alleen bepaalde momenten te zoeken. Ook niet door gewoon les te gaan geven. En aan Van Hartingsveldts pleidooi om leerlingen te richten op Bijbellezen enzovoort moet volgens mij iets voorafgaan. Het belangrijkste is bewustwording.
Bewustwording bij docenten dat ze veel meer doorgeven aan hun leerlingen dan ze zelf wel beseffen – misschien wel juist op momenten dat ze het niet beseffen! Bewustwording dat het dragen van de christennaam moet doorwerken in de klas, ook na de dagopening. Dat het heilige en het gewone in alle lessen op een natuurlijke manier op elkaar betrokken moeten worden.
Daarvoor is ook bewustwording bij de directies nodig dat die revival er niet vanzelf komt. Voor die (hernieuwde) bewustwording hebben leraren ruimte nodig en moeten ze gestimuleerd worden. Van Hartingsveldt schreef daar ook over. Dat vraagt keuzes op managementniveau die niet gestuurd worden door de meet- en prestatiecultuur van de overheid, maar door een diepe overtuiging van het belang van christelijk onderwijs.
De auteur is projectleider van het lectoraat christelijk leraarschap van Driestar hogeschool in Gouda.