Apartheid
Op doorreis naar Malawi bracht ik enkele weken geleden een dag door in Johannesburg. Als kind sprak Zuid-Afrika me erg aan door de boeken van Penning over de Boerenoorlog. Later werd ik altijd geïntrigeerd door Soweto (South western township), de zwarte krottenstad aan de rand van Johannesburg. Soweto is in de vorige eeuw ontstaan, toen de zwarte bevolking in het kader van de apartheid gedwongen werd Johannesburg te verlaten en naar de omgeving te verhuizen. Nu de gelegenheid zich voordeed, kon ik het niet laten om de stad van Mandela te bezoeken. Ik heb de krotten gezien, maar ook de positieve stadsontwikkeling van de laatste jaren. Ik heb het Mandela House bezocht en het Hector Pietersonmuseum.
Het was overweldigend. Uitsluitend zwarte mensen om je heen, zelfs in Zuid-Afrika. In Soweto had ik dit verwacht, maar niet in Johannesburg zelf. Daar staan de grote kantoren waar duizenden blanken moeten werken en toch heb ik er op die vrijdagmiddag letterlijk niet één gezien.
Vooral het Hector Pietersonplein en het gelijknamige museum maakten grote indruk. Destijds, 18 juni 1976, werd de foto wereldberoemd: een door politiekogels gedood kind van 13 jaar wordt door een jonge man weggedragen, terwijl zijn zus er in paniek achteraan rent. Hector Pieterson, symbool van de meedogenloosheid van het apartheidsbeleid.
De aanleiding tot de schietpartij, waarbij volgens de politie 58 doden vielen, was een opstand onder middelbare scholieren. Ze protesteerden tegen het feit dat ze Afrikaans moesten leren, de taal van de blanken. Ze hadden er aversie tegen en vonden, evenals hun leraren, deze Boerentaal zinloos. Ze wilden afdwingen dat ze alleen Engels kregen. Het liep uit op een bloedige schietpartij. Ik heb Soweto bezocht vanuit het perspectief van de zwarten en me plaatsvervangend geschaamd voor het beleid van de blanken.
Een paar feiten uit de geschiedenis. De blanke minderheid van 20 procent voelde zich niet alleen superieur aan de zwarte meerderheid, maar meende ook het alleenrecht op het land te hebben. Toen in de 20e eeuw de apartheid werd ingevoerd, moesten de zwarten volledig gescheiden van de blanken wonen. Zij kregen een klein en onvruchtbaar deel van het land toegewezen. De overgrote meerderheid werkte overigens in de industrie en de mijnbouw van de blanken, die op hun beurt de zwarten als goedkope arbeidskrachten niet konden missen. Voor de blanken, zo zei mijn zwarte gids, waren Bantoes geen mensen, maar een soort beesten.
Vijandbeelden
In de gereformeerde gezindte kon het regime op veel sympathie en steun rekenen. De blanken waren voor een groot deel van Nederlandse afkomst, droegen namen zoals Verwoerd en spraken een taal die sterk met de onze overeenkwam. De vertegenwoordigers van het bewind waren ook christenen, die in leer en leven dicht bij ons stonden. En het zwarte verzet ten slotte, leek sterk gelieerd aan links, aan communisme, aan revolutie. In zo’n situatie zijn de kaarten geschud en wordt de keus gemakkelijk gemaakt: zowel het kerkvolk als zijn leiders steunden het bewind onvoorwaardelijk.
Natuurlijk is het achteraf gemakkelijk om het geheel te overzien, daarom goedkoop om kritiek te leveren op keuzes die toen gemaakt zijn. Toch zie ik een trend en daar wil ik de vinger bij leggen.
De gezindte en haar vertegenwoordigers hebben sterk de neiging om in vijandbeelden te denken: wij tegenover zij, voorstanders en tegenstanders. Meningen worden dan ook gemakkelijk gevormd vanuit die tegenstelling: je bent voor omdat gelijkdenkenden ook voor zijn. Je bent tegen omdat voorstanders in andere opzichten ver van je afstaan. Zo ging het ook bij de apartheid. Hoe sympathiek de leiders van het bewind ook waren, hoe groot het gevaar van communistische invloed in Afrika ook was, een christen moet zich daardoor niet laten afleiden maar zijn mening alleen funderen op de Bijbel. Als dat in 1978 gebeurd was, zou er zeker een krachtig getuigenis tegen het bewind afgegeven zijn.