Spotlight: Aagje, Kaat en Lijsbeth houden geschiedenis levend
Hoe kun je een geschiedenisboek schrijven dat mensen van vandaag in het hart raakt? Manon van der Heijden en Luuc Kooijmans deden allebei een poging, de een geslaagder dan de ander.
Zelfs in reformatorische kringen zijn de laatste tijd klaagzangen te beluisteren over het teloorgaan van de belangstelling voor geschiedenis: christelijke uitgevers willen geen (kerk)historische boeken meer uitgeven, mensen verdiepen zich niet meer in de geschriften van ‘oudvaders’ en het autoriteitsargument –„Calvijn heeft het zelf zo gezegd”– werkt in veel discussies niet meer.
Maar misschien komt dat wel doordat we niet op de goede manier met geschiedenis in aanraking komen. Het is niet genoeg dat historische verhalen over belangrijke mensen gaan die belangrijke dingen hebben gezegd of gedaan. Dat is te afstandelijk. Het gaat erom dat het verhaal de emotie van de lezer weet te raken, terwijl hij tegelijk beseft dat er in het verleden geen verklede 21e-eeuwers rondlopen. Een geschiedenisboek heeft pas succes als de lezer het gevoel krijgt: dit is een andere wereld, maar toch herken ik deze mensen, omdat ze worstelen met mijn eigen vragen en problemen.
Luuc Kooijmans en Manon van der Heijden lijken zich daar in hun nieuwe boeken van bewust. Allebei beseffen ze dat je het beste een brug tussen de lezer en het onderwerp kunt slaan door het verhaal heel persoonlijk en menselijk te maken. Daarmee raak je het gemoed van de lezer: niet door te vertellen dat er bij een bepaalde ramp 10.000 slachtoffers waren, maar door het verhaal van dat ene meisje te vertellen dat haar hele familie verloor.
Beide auteurs hebben intussen te kampen met het probleem dat ze veel hoofdpersonen hebben. Lezers van zo’n boek hebben snel het gevoel dat ze zich met de ellebogen tussen tientallen personages en hun levensverhalen door moeten werken, en dat verveelt gauw. Alleen als de hoofdweg –de rode draad van het verhaal– goed zichtbaar blijft, vormen zijpaden en tientallen passerende voorbijgangers geen probleem.
Daarom is het boek van Van der Heijden beter gelukt dan dat van Kooijmans, terwijl Kooijmans eigenlijk een betere schrijver is. Hij kan personen en situaties zó levendig schetsen dat je ze voor je ziet: de slimme en geldverkwistende Herman Kaau die aan het Russische hof zijn geluk gaat zoeken, zijn leugenachtige dochter Margaretha, zijn dove broer Abraham – allemaal erfgenamen van de wereldberoemde arts Herman Boerhaave. Maar scherp getekende personages en taferelen alleen zijn niet genoeg.
Kooijmans vertelt over de fascinerende lotgevallen van Boerhaaves nagelaten manuscripten en aantekeningen, papieren die in heel Europa een felbegeerd bezit vormden. Had hij zijn eigen zoektocht naar die papieren –diep begraven in Rusland– nu maar als rode draad genomen, of de avonturen van de twee broers Herman en Abraham Kaau, dan had de lezer genoeg houvast en identificatiemogelijkheden gehad.
Maar Kooijmans wil óók vertellen over alle uitgaven en commentaren die Boerhaaves leerlingen lieten verschijnen, over discussies rond de verhouding tussen lichaam en ziel in de achttiende eeuw, over Europese politiek en hofintriges. Allemaal spannende onderwerpen op zichzelf, door Kooijmans boeiend en leesbaar behandeld, met sappige details. Maar toch: te veel tegelijk. Het resultaat is een wat rommelig boek, waarin veel moois te lezen is, maar waarin het ene verhaaltje het andere opzijdrukt.
Manon van der Heijden heeft van dat probleem geen last: zij schrijft wat zakelijker en afstandelijker, maar ze biedt een helder en overzichtelijk verhaal waarin het onderwerp op zichzelf al zo spannend is dat de lezer onverbiddelijk gegrepen raakt. ”Misdadige vrouwen” gaat over criminaliteit onder vrouwen in de zeventiende en de achttiende eeuw, en het staat, net als Kooijmans’ boek, vol met kleine verhaaltjes. Maar in dit geval zijn al die anekdotes uit de levens van honderden vrouwen ingebed in een groot verhaal waarvan je veel makkelijker de draad kunt vasthouden.
Van der Heijden durft grote lijnen te trekken en algemene uitspraken te doen, maar weet het verhaal tegelijkertijd een persoonlijk gezicht geven. Zo vertelt ze over Aagje Nuijs die acht rokken, vier mantels en drie beddenlakens steelt, over Engelse Kaat die een passerende koetsier met een drankfles in zijn gezicht slaat, over Lijsbeth Jooste die haar zwangerschap verbergt door „haer schortkleet hoogh ende haer rocken laagh te binden.”
Dergelijke kleine criminaliteit geeft de toon aan in dit boek: vrouwen waren vooral betrokken bij vechtpartijen, diefstal, overspel en prostitutie. Dat maakt duidelijk hoezeer de opvattingen over wat ”crimineel” is veranderd zijn: ongehuwde moeders verloren niet alleen hun eer, maar konden ook beboet worden, overspel was strafbaar, en zelfs slachtoffers van incest konden vervolgd worden. Misschien verklaart dat wel waarom de helft van de misdadigers in de vroegmoderne tijd vrouw was, terwijl dat percentage nu tussen de 10 en de 20 ligt.
De vele kleine verhalen in Van der Heijdens boek maken de lezer betrokken bij het leven van deze arme Hollandse vrouwen die, in de strijd om het bestaan, soms vervielen tot diefstal, vechtpartijen en prostitutie. Het schrijnendst zijn intussen de verhalen van moeders die hun pasgeboren kinderen in de rivier gooiden, een delict waarop de doodstraf stond.
Veel wordt duidelijk over moraal en recht, over de verhouding tussen man en vrouw, de zwaarte van trouwbeloften en de vaste verbinding tussen seksualiteit en huwelijk, de manier waarop kerkelijke tucht vooral vrouwen kon beschermen tegen gewelddadige echtgenoten enzovoort. De enige vraag die rest, en die Van der Heijden zelf ook stelt, is: hoe zat het eigenlijk in de andere provincies, waar minder (alleenstaande) zeemansvrouwen en immigranten leefden, en waar het hele bestaan anders was ingericht? Dat vraagt dus om meer.
”Misdadige vrouwen. Criminaliteit en rechtspraak in Holland 1600-1800”, Manon van der Heijden; ISBN 978 90 351 4042 4; 276 blz.; € 24,95; ”De geest van Boerhaave. Onderzoek in een kil klimaat”, Luuc Kooijmans; ISBN 978 90 351 3797 4; 320 blz.; € 19,95; beide uitg. Prometheus – Bert Bakker, Amsterdam, 2014.