„Iraakse kerngeleerden logen tegen Saddam”
Iraakse geleerden hebben president Saddam Hussein voorgelogen over hun vorderingen bij de ontwikkeling van een kernwapen. Het kernwapenprogramma is volgens de geleerden niet meer op gang gebracht nadat het door de Amerikaanse bombardementen in 1991 en daaropvolgende inspecties van het Internationale Atoomenergie Agentschap werd stilgelegd.
De chef van het Iraakse wapenprogramma „overdreef schromelijk” toen hij Saddam voor de eerste Golfoorlog vertelde hoeveel materiaal voor bommen was geproduceerd, schrijft de kernfysicus Imad Khadduri in een pas verschenen boek. Andere vooraanstaande fysici verklaarden in Bagdad dat de Iraakse jacht op een atoombom van iedere realiteitszin gespeend was. „Het waren allemaal zandkastelen”, zegt Abdel Mehdi Talib van de universiteit van Bagdad.
De als rechtvaardiging voor de oorlog gedane bewering van de Amerikaanse regering dat Irak zijn kernwapenprogramma had hervat en nog maar een halfjaar verwijderd was van de bouw van een atoombom, wordt zeven maanden na de Amerikaans-Britse invasie door Iraakse geleerden steeds openlijker bestreden. Op zijn best waren dat een paar jaar geweest, schrijft Khadduri, als de oorlog van 1991 en de wapeninspecties van de Verenigde Naties daar niet tussen waren gekomen.
Met zijn in eigen beheer uitgegeven boek ”Iraq’s Nuclear Mirage” (Iraks Nucleaire Luchtspiegeling) probeert Khadduri, die een teruggetrokken bestaan leidt in Canada, de „enorme misleiding” in Washington over de redenen voor de oorlog te weerleggen. Evenals de VN-inspecteurs vóór de oorlog hebben honderden Amerikaanse experts geen spoor van nucleaire, chemische of biologische wapens in Irak weten te vinden. De Amerikaanse regering blijft ernaar verwijzen om de inval in Irak te rechtvaardigen, maar geen enkele Iraakse geleerde heeft tot nog toe willen bevestigen dat de wapenprogramma’s in de afgelopen jaren weer waren opgestart.
Khadduri schrijft dat hij vanaf halverwege de jaren zeventig, toen hij toetrad tot de Iraakse commissie voor atoomenergie, theoretisch werk aan kernwapens deed. Toen eind jaren tachtig het geheime bomprogramma in een stroomversnelling raakte, kreeg hij daarin als coördinator van alle wetenschappelijke en technische informatie een sleutelpositie. De inspecteurs van het IAEA, die het kernwapenprogramma na de Iraakse nederlaag in de Golfoorlog van 1991 ontmantelden, zagen Khadduri als een belangrijke bron en voelden hem eerder dit jaar aan de tand in Toronto, waar hij sinds 1998 woont.
In zijn boek, dat te koop is bij winkels op internet, verwerpt Khadduri de Amerikaanse aantijging dat het kernwapenprogramma weer werd opgestart. De installaties waren door het IAEA ontmanteld, de Iraakse geleerden die aan het programma werkten werden bij elkaar vandaan gehaald en door VN-inspecteurs op de vingers gekeken. „Waar is de wetenschappelijke en technische staf die voor zo’n enorme inspanning nodig is? Waar zijn de gebouwen en infrastructuur?” Volgens Khadduri jagen de Amerikanen in hun speurtocht naar wapens in Irak op luchtspiegelingen.
Een voormalig bomontwerper in Irak, Sabah Abdul Noor, wijst de Amerikaanse beschuldigingen net zo hard van de hand. „Het had geen enkele zin om dit programma weer tot leven proberen te wekken”, zegt hij.
Talib was geen lid van de Ba’ath-partij en daarom niet betrokken bij het atoombomprogramma, maar kent wel mensen die eraan werkten. Hij zegt dat ze hun prestaties voor 1991 schromelijk overdreven. „Ze speldden Saddam Hussein leugens op de mouw. Ze troggelden hem veel geld af door te bluffen.”
Het kwam hun goed uit dat de installaties uiteindelijk door het IAEA werden vernietigd. „Toen konden ze tegen Saddam zeggen dat er niets was overgebleven.”
Khadduri zegt dat hij op de overdrijving stuitte toen hij in 1991 geheime documenten van de leider van het atoombomproject, Jafar Dhia Jafar, op een optische schijf zette. Diens rapport aan Saddam over de vorderingen van het project was zo vaag geformuleerd dat iemand er uit zou kunnen lezen dat er een paar kilogram verrijkt uranium was geproduceerd in plaats van slechts een paar gram. Voor een atoombom is ongeveer 18 kilo hoogverrijkt uranium nodig.
Het IAEA stelde in 1997 dat er geen aanwijzingen waren dat Irak ooit meer dan een paar gram verrijkt uranium had geproduceerd. Volgens het IAEA waren er ook geen aanwijzingen dat Irak in staat was „bruikbare hoeveelheden” kernwapenmateriaal aan te maken. Khadduri en anderen zeggen dat het ontwerp en de daadwerkelijke productie van een kernwapen uitermate gecompliceerd zijn.
Het was een onmogelijke opgave, zegt Hamed al-Bahili, een van Iraks belangrijkste kernfysici. Al-Bahili maakt vanaf 1968 deel uit van de Iraakse atoomcommissie, maar bleef buiten het wapenprogramma. Collega’s die er wel aan deelnemen „wisten allemaal dat ze geen resultaat zouden behalen”, aldus al-Bahili. „Deze Amerikaanse inspecteurs verdoen hun tijd.”