Ongeveinsd
Genesis 6:9
„Noach was een rechtvaardig, oprecht man, in zijn geslachten. Noach wandelde met God.”
God slaat een gunstig oog op hen die in het midden van een afvallig geslacht hun oprechtheid bewaren, die Hem en Zijn weg aanhangen voor het oog van een geslacht dat snel wegzinkt van God. Zo was Noach een zeldzame verschijning, omdat hij als het ware alléén stond als een rechtvaardig man in het midden van een krom en verdraaid geslacht.
Ik wil u zeggen waardoor Noach onderscheiden was van het geslacht waaronder hij woonde. Hij was oprecht, hij was geen geveinsde. Oprechtheid is Evangelievolmaaktheid. God ziet op waarheid in het binnenste. Wanneer oprechtheid wordt gemist, zal God ons niet aannemen, zoals duidelijk is uit het geval van Amazia: „Hij deed wat recht was in de ogen des Heeren, doch niet met een volkomen hart” (2 Kronieken 25:2).
In vers 16 lezen wij dat God besloten had hem te verderven. Maar waar oprecht-heid en waarheid is, wordt een mens aangenomen, niettegenstaande vele onvolmaaktheden die hem aankleven. Dit blijkt van Asa, van wie vermeld wordt: „De hoogten werden wel niet weggenomen uit Israël, toch was het hart van Asa volkomen alle zijn dagen” (2 Kronieken 15:17).
Noach was een oprecht ernstige ziel, anders had hij niet het getuigenis gekregen dat hij een rechtvaardig man was. Geveinsdheid zal nooit voor God kunnen bestaan. Dan wordt juist het masker afgescheurd van veel gezichten, en de gedachten uit veel harten worden openbaar.
Thomas Boston, predikant te Ettrick
(”The whole works”, 1848)