Opinie

Commentaar: Nieuwe wet op jeugdzorg heeft nog open einden

De Eerste Kamer debatteert dinsdag over de Jeugdwet die vorig jaar werd aangenomen door de Tweede Kamer. Ongewis is of de wet al vanaf 1 januari van kracht kan worden, zoals verantwoordelijk staatssecretaris Van Rijn (Volks­gezondheid) graag wil. In de Senaat gaan stemmen op voor een overgangstermijn, die erop neerkomt dat gemeenten per 2015 niet meteen in één keer volledig verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg. Zij blijven de regie dan nog delen met provincies en zorgverzekeraars, zodat het overhevelen van verantwoordelijkheden zorgvuldig verloopt.

Hoofdredactioneel commentaar
10 February 2014 11:00Gewijzigd op 15 November 2020 08:44
Van Rijn. beeld ANP
Van Rijn. beeld ANP

Voor zo’n overgangstermijn valt beslist iets te zeggen. Voor de jeugdzorg betekent de Jeugdwet namelijk niets minder dan een kleine aardverschuiving die flink wat voeten in de aarde heeft. Degenen die bezwaar maken tegen deze nieuwe wet, zien dan ook de nodige gevaren opduiken. Zo is er om te beginnen het spook van de wachtlijsten. Wat gebeurt er wanneer gezinnen en jongeren om hulp aankloppen, maar er geen budget meer is? Het risico op budgettaire knelpunten is reëel. Zo gaat de overheveling van taken in de jeugdzorg gepaard met een fikse efficiencykorting van 15 procent. Dat betekent dat gemeenten de jeugdzorg in 2015 met 120 miljoen minder moeten organiseren. In 2016 wordt het budget gekort met 300 miljoen, in 2017 met 450 miljoen. Alle reden dus om even de vinger aan de pols te houden.

Een tweede gevaar is dat in het nieuwe stelsel alle nadruk komt te liggen op vroeghulp en preventie. Gezinnen met lichte hulpvragen moeten meteen geholpen worden en niet eindeloos worden doorverwezen naar instellingen die ze vanwege capaciteitsgebrek vervolgens op de wachtlijst plaatsen. Dat streven is niet onterecht, gezien de verdachte groei die de gespecialiseerde jeugdzorg, en dan met name de jeugd-ggz, de laatste jaren heeft doorgemaakt. Die stijging zou best weleens voor een belangrijk deel verband kunnen houden met de neiging van jeugdzorginstellingen om complexe hulpvragen af te wentelen op de jeugd-ggz, omdat dat financieel aantrekkelijk is. Tot nu toe wordt de jeugd-ggz immers gefinancierd door de zorgverzekeraars.

Huisartsen die straks bovengemiddeld doorverwijzen kunnen daarop worden aangesproken door een wethouder. Gemiddelden zijn echter lang niet altijd maatgevend. Het maakt echt verschil of een arts werkt met welgestelde patiënten of met mensen die leven in achterstandswijken en behoren tot sociaal zwakke milieus.

Een derde vraag is in hoeverre er in de nieuwe wet ruimte blijft voor identiteitsgebonden zorg. Wat als een gemeente de identiteitsgebonden zorgaanbieder waarvan ouders met een diepgewortelde levensovertuiging dolgraag hulp willen ontvangen, niet heeft gecontracteerd? Ouders zijn dan voor een deel aangewezen op de souplesse van gemeenten of van de wél gecontracteerde seculiere zorgaanbieder. Zij zijn het die in het nieuwe stelsel mede bepalen of de zorg dan alsnog door de identiteitsgebonden instelling kan worden geleverd. Niet uitgesloten is dat dit voor kleinere identiteitsgebonden instellingen uiteindelijk resulteert in terreinverlies.

Meer over
Commentaar

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer