Dood Mandela dwingt orthodox-christelijk volksdeel tot zelfonderzoek
De wereldwijde euforie rondom de dood van Nelson Mandela dwingt orthodox-christelijk Nederland om zijn eigen geschiedenis met betrekking tot de apartheid in Zuid-Afrika eerlijk te benoemen.
De Zuid-Afrikaanse geschiedenis is bekend. We hoorden op school al vroeg van Jan van Riebeeck, die zich in 1652 met kolonisten van de Oost-Indische Compagnie aan de Kaap vestigde. Gespannen vernamen we over de grote trek van de Boeren vanuit de Kaapkolonie naar het noorden in de jaren 1830-1850. De Slag bij Bloedrivier op 16 december 1839 werd ons ingeprent. Enkele honderden Boeren brachten een menigte van duizenden Zoeloes een verpletterende nederlaag toe nadat Zoeloekoning Dingaan eerder een groep ongewapende Boeren had vermoord. We kenden de ”gelofte” die de Boeren vervolgens aan God aflegden om deze dag van jaar tot jaar te blijven gedenken vanwege de „bestiering van de Allerhoogste.”
We herinneren ons de Boerenoorlog (1899-1902), waarin de Britten, die het hadden gemunt op de goudmijnen in Oranje-Vrijstaat en Transvaal, uiteindelijk bij Bloemfontein de overwinning behaalden op de Boeren. Paul Kruger, die vervolgens uitweek naar Nederland, bleef in ons nationale geheugen gegrift.
Met rode oortjes lazen we de boeken van L. Penning over de Boerenoorlog, waaronder ”De leeuw van Modderspruit” en ”De Held van Spionkop”. We herinneren ons het guitige, snedige Blikoortje. Penning, die zelf nooit in Zuid-Afrika was geweest, schreef omdat hij bewogen was met het lot van het „stamverwante volk.” In de Tweede Wereldoorlog was een anti-Engelse en dus pro-Duitse houding die hier en daar gevonden werd, nog het gevolg van de Boerenoorlog.
Onderbelicht
”Zuid Afrika: ons broedervolk” was de titel van een boek van ds. G. A. Zijderveld. Dat er banden waren met blank (!) Zuid-Afrika leefde breed. Onderbelicht bleef dat met de kolonisatie van Zuid-Afrika ook de opvatting van ‘blanke baasskap’ wortelschoot en praktijk werd: blanke meesters en zwarte knechten. ”De negerhut van Oom Tom”, het boek over de negerslaaf op de katoenplantage van meneer Shelby, was wereldwijd bekend. Een ontroerend en schokkend verhaal, daar was iedereen het wel over eens. Maar waren negers, zo stelde men vervolgens, nu eenmaal niet gedoemd om slaven te zijn?
De geschiedenis van de Verenigde Oost-Indische Compagnie is weinig verheffend als het gaat om de bejegening van ‘inboorlingen’. Wanneer schepen ergens voor anker gingen, stortten de mannen zich als wilden op de vrouwen.
Lang leefde in christelijke kring de gedachte dat zwarten de vloek van Cham met zich meedroegen. Volgens sommigen betekende het zelfs dat zwarten geen ziel hadden, ze waren „een ding.” Weliswaar kregen zwarte knechten van hun blanke meesters niet zelden een humane bejegening, maar ‘blanke baasskap’ was allang genesteld in de Zuid-Afrikaanse harten voordat het tot een politiek systeem werd omgesmeed.
Kerken
Jan van Riebeeck bracht ook het christendom naar Zuid-Afrika. Op den duur ontstonden er drie blanke kerken: De Nederduitsch Hervormde Kerk, in 1858 als staatskerk erkend; de Nederduitse Gereformeerde Kerk, de oudste en verreweg de grootste; en de Gereformeerde Kerk of Dopperkerk, in 1859 ontstaan als gevolg van de Afscheiding van 1834 in Nederland. Blanke kerken dus, die op hun beurt niet-blanke lokale dochterkerken kregen, ontstaan uit intensieve zendingsarbeid. Een staaltje kerkelijke gescheidenheid op grond van huidskleur.
De Zuid-Afrikaanse theoloog dr. J. D. Vorster stond „strict gescheiden kerken op grond van ras en huiskleur” voor. Eenheid was er wel in Christus (Ef. 4), maar streven naar institutaire eenheid was rooms. De verscheidenheid, die God Zelf in de schepping heeft gelegd, mag door ons –zo was zijn mening– niet worden tenietgedaan.
Hier ligt de principiële wortel van de apartheid; rassenscheiding als scheppingsgegeven. Abraham Kuyper had volgens historici daar ook zijn steentje aan bij gedragen met zijn leer van de „soevereiniteit in eigen kring.”
De drie blanke Zuid-Afrikaanse kerken waren met „historische banden” verbonden met hun zusterkerken in Nederland, respectievelijk de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Christelijke Gereformeerde Kerken. Daar werd de rassenscheiding aanvankelijk niet altijd principieel verdedigd, maar vaak wel op pragmatische gronden aanvaard.
Ommekeer
De grote ommekeer kwam toen de apartheid een politiek systeem werd. Generaal J. C. Smuts bepleitte al in 1917 segregatie. Het begrip apartheid zelf stamde van de eerste nationalistische minister D. F. Mallan (1944), maar werd later ter verzachting ook (om)geduid als differentiatie of gescheiden ontwikkeling.
Toen de Nationale Partij in 1948 aan de macht kwam en vervolgens de zelfstandige staat Zuid-Afrika in het leven werd geroepen, werd de apartheid politiek geprogrammeerd. Hendrik Verwoerd, die van 1958 tot 1966 premier was, wordt wel „de architect van de apartheid” genoemd. Hij ging principieel uit van blanke suprematie. Letterlijk zei hij: „Tijdens de geschiedenis, waarvoor alle voorgeslachten verantwoordelijk zijn, was daar een positie, waarin de blanke in Zuid-Afrika geregeerd heeft en –evenals Brittannië over zijn rijk– geregeerd heeft over al de naties waarover hij heerschappij heeft verkregen.” Apartheid werd dus niet pragmatisch maar ideologisch ingekleurd.
Het leven in Zuid-Afrika werd via tal van wetten tot in alle hoeken van de samenleving ‘apart’ voor blanken en zwarten geregeld, tot in de huwelijkswetgeving en de kerkwetten toe. De niet-blanke volkeren kregen hun thuislanden.
De Nederduitsch Hervormde Kerk had de „segregatie van de rassen” officieel in haar kerkorde vastgelegd (art. 2). De Dopperkerk, die een band had met de Christelijke Gereformeerde Kerken, was het meest gematigd. In de Nederduitse Gereformeerde Kerk (verreweg de grootste) werd de apartheid verdedigd, principieel of pragmatisch.
Shock
Toen kwam Sharpville. Op 21 maart 1960 opende de politie het vuur op meer dan 200.000 zwarte demonstranten. Zij waren op de been gebracht door het toen nog vreedzaam opererende Pan-Afrikaans Congres (PAC) om te protesteren tegen de gehate Pasjeswet. Er vielen 59 doden en honderden gewonden. De wereld was in shock. Vanaf dat moment kwam Zuid-Afrika geïsoleerd te staan. Het land trok zich terug uit het Britse Gemenebest en stichtte op 31 mei 1961 een republiek.
Al in 1912 was het Afrikaans Nationalistisch Congres (ANC) opgericht om aandacht te vragen voor de belangen van de zwarte bevolking. Allengs ontwikkelde het ANC zich tot een bevrijdingsbeweging. Van de militaire vleugel werd Nelson Mandela in 1944 de leider. In 1963 werd hij opgepakt. Hij zat vervolgens 23 jaar gevangen op Robbeneiland.
Intussen was de (blanke) regering in Zuid Afrika integraal christelijk. Ongeveer 85 procent van de leden van het kabinet behoorden tot de Nederduitse Gereformeerde Kerk.
Tegenstand
Niet alle blanken in Zuid-Afrika verdedigden uit principe de apartheid. Ze werd door velen ook gewoonweg als noodzakelijk aanvaard.
Voortrekker in het principiële verzet tegen de apartheid werd dr. C. F. Beyers Naudé, aanvankelijk een gewaardeerd lid van de Nederduitse Gereformeerde Kerk. Na het aanvaarden van een buitenkerkelijke opdracht door zijn Christelijk Instituut kwam hij buiten de kerk te staan. Geleidelijk was bij hem het inzicht gegroeid dat de maatschappelijke apartheid strijdig was met de Bijbelse notie van gerechtigheid.
Toen zijn instituut zich ging verbinden met politieke bewegingen die in de ogen van vroegere geestverwanten binnen een ander kader opereerden, kreeg hij van minister van Justitie Jimmy Kruger in 1977 een ”banning order” opgelegd. Hij werd onder huisarrest geplaatst en mocht voortaan niet meer dan twee personen tegelijk in zijn huis ontvangen.
Nederland
In Nederland laaiden de golven ondertussen hoog op. De Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken verbraken hun banden met de Zuid-Afrikaanse zusterkerken. Op de synodevergaderingen voltrok zich een vaak harde strijd. Die strijd werd des te heviger naarmate geweld in het vaandel van de bevrijdingsbewegingen kwam te staan. ”Geen kerkgeld voor geweld” heette de stichting die zich verzette tegen een door de Wereldraad van Kerken in het leven geroepen antiracismefonds, waaruit bijvoorbeeld het Patriottisch Front van Robert Mugabe in Rhodesië werd gesteund.
Grosso modo keerden de bonders en confessionelen zich tegen het antiapartheidsbeleid in de eigen Nederlandse Hervormde Kerk. Het recht van opstand kwam ter tafel. Calvijn, zo stelde men, achtte opstand tegen overheden alleen gerechtvaardigd wanneer die kwam van de lagere overheden, niet vanuit het volk.
Binnen de Gereformeerde Kerken –ik richt me nu op de gereformeerde gezindte in bredere kring– was de zendingsman prof. J. Verkuyl een van de eersten die de apartheidspolitiek bestempelde als strijdig met de Bijbelse gerechtigheid. Hij worstelde echter lang met de legitimiteit van geweld. H. N. Ridderbos en K. Runia bleven lang (kritisch) in gesprek.
De eveneens gereformeerde oud-burgemeester van Ede en Hilversum, J. J. G. Boot, verdedigde krachtig de apartheidspolitiek. Hij deed dat onder andere met een beroep op de verschillen van cultuur tussen zwart en blank. In Nederland stond hij tijdens de Tweede Wereldoorlog als burgemeester overigens wel aan de goede kant van de streep. Hij is zelfs enige tijd ondergedoken geweest omdat hij weigerde te voldoen aan een opsporingsbevel van de Duitsers in Hilversum.
Omhelzen
In hervormd-gereformeerde kring liet de Utrechtse hoogleraar H. Jonker zich kennen als krachtig pleitbezorger van apartheid. Hij schreef in de Waarheidsvriend een serie artikelen onder de titel ”Zuid-Afrika in opspraak”. Ook bij hem waren de culturele verschillen (eigenheden) doorslaggevend voor een gescheiden ontwikkeling.
Een delegatie van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond bracht in 1977 op uitnodiging van de drie blanke kerken een bezoek aan Zuid-Afrika. Aan de vooravond van het bezoek vaardigde minister Kruger zijn ”banning order” uit voor Beyers Naudé. De delegatie kreeg echter toch toestemming om hem te bezoeken. De reis was, ook in eigen kring, zeer omstreden. Onder anderen prof. Verkuyl werd geraadpleegd. Hij drong erop aan te gaan. Hij verwachtte een goede invloed van de Gereformeerde Bond op de blanke kerken.
De delegatie was geschakeerd. Ds. W. L. Tukker was rechtsbuiten, hij omarmde (letterlijk) de apartheidstheoloog J. D. Vorster. Prof. dr. C. Graafland was linksbuiten. Hij gaf minister Kruger van katoen tijdens een gesprek bij de minister thuis. De overige delegatieleden, ir. L. van der Waal, ds. C. den Boer en ondergetekende, dachten geschakeerd.
De toon van een ”memorandum” na de reis was gematigd kritisch: „Gescheiden ontwikkeling, die wortelt in een ideologisch denken, uitgaande van menselijke ongelijkwaardigheid acht de Gereformeerde Bond uiteraard verwerpelijk. Gescheiden ontwikkeling, die een harmonieus samenleven van volkeren mogelijk maakt (in thuislanden, JvdG), kan moeilijk strijdig met de bijbelse gerechtigheid worden geacht.”
In het EO-programma ”Deze Week” toonden de gesprekspartners A. P. de Boer, W. J. Ouweneel, W. H. Velema en ondergetekende veertig jaar geleden begrip voor de apartheid. Langzaam maar zeker groeide de kritiek. Toen ik later kritische artikelen ging schrijven over de apartheid kwam me dat op forse tegenkanting van sommige geestverwanten te staan.
Getuigenis
Nochtans mag ik niet beweren dat ik in de voorste linie ben gaan staan inzake de bestrijding van de apartheid. Dat geldt overigens voor de volle breedte van de (smalle) gereformeerde gezindte. Er was immers ook een andere kant. De bevrijdingsbewegingen hadden steeds vaker een marxistische ideologie als achtergrond. Het was de tijd van de vaak ook (neo)marxistisch getinte revolutietheologie. Het communisme stond wereldwijd nog recht overeind. De muur tussen oost en west was nog niet gevallen. In het ”Getuigenis” keerden prof. G. C. van Niftrik en anderen (1971) zich fel tegen onder meer de revolutietheologie. Het document werd breed omarmd.
Rond de dood van Mandela werd het marxistisch getinte revolutionaire aspect van de antiapartheidsstrijders verzwegen. Dat had er kennelijk mee te maken dat Mandela zich direct na de Wende in Zuid-Afrika presenteerde als een verzoener. Dat is overigens bijzonder, gezien alles wat hem was aangedaan.
Robert Mugabe, premier van het huidige Zimbabwe, werd echter de afgelopen maanden in de media nauwelijks genoemd. Hij was als leider van het Patriottisch Front ook voluit marxistisch. De geschiedenis van Zimbabwe onder zijn regime is er intussen een van bloed en tranen, van geweld en onderdrukking, van zelfverrijking en uitbuiting. En ook in Zuid-Afrika brengt premier Zuma de idealen van Mandela bepaald niet tot gelding.
Jeugdzonde
Toch dient er meer worden gezegd. Wij mogen ons niet verbergen achter meer of minder valide verklaringen voor onze houding ten opzichte van de apartheid. Recent haalde Jan van Klinken nog eens het artikel in Wapenveld aan van wijlen minister C. P. van Dijk –binnen studentenvereniging CSFR een gewaardeerd amice (vriend, JvdG) van het eerste uur– waarin wordt betoogd dat beweringen als zouden zwarten „onbeschaafd, onhygiënisch, lui, nonchalant en onbekwaam” niet „van grond ontbloot” waren. Van Dijk kwam er met betrekking tot zijn ministerschap mee weg door te zeggen dat het een jeugdzonde betrof. Als minister van Ontwikkelingssamenwerking keerde hij de steven en steunde hij het ANC.
Uiteraard waren zijn verwanten not amused over deze herinneringen aan Kees van Dijk. Maar was het „een jeugdzonde”? Mij dunkt dat er sprake was van een veel breder gewortelde, hoewel lang niet algemene gedachte binnen de gereformeerde gezindte. De gedachte van de vloek over Cham en blanke superioriteit zat er diep in.
Ooit werd dr. Sam Gerssen, de Israëltheoloog van de Gereformeerde Bond, op een hervormde synode tegengeworpen: „Elke vorm van antisemitisme is ons vreemd.” „Dan kent u uw eigen hart niet”, was zijn antwoord. Zou dat ook niet gelden voor het racisme?
Daar komt bij dat we als gereformeerde gezindte vertrouwd zijn geraakt met de gedachte dat we de overheden gehoorzaam moeten zijn. Dus geen revolutie. Hierom gingen velen de fout in tijdens de Tweede Wereldoorlog: het nazibewind werd beschouwd als onze „wettige overheid.” Het merkwaardige was wel dat de vlag uitging toen het communistische bewind achter het voormalige IJzeren Gordijn door een revolutie onderuit werd gehaald en de standbeelden van de communistische leiders door het volk van hun sokkels werden getrokken.
Schuldbelijdenis
Daar komt ten slotte nog bij dat Zuid-Afrika een (blanke) christelijke natie was. We hechtten sterk aan het bewaren van een christelijke cultuur. We vergaten echter het profetische ”tegenover” van de kerken (daar en hier) ten aanzien van een overheid die niet het (hele) volk als dienaresse Gods „ten goede” was (Rom. 13:4). Het was immers een overheid die een groot deel van het volk onderdrukte – hoewel het memorandum van de Gereformeerde Bond daar wel kritisch de vinger bij legde. De beduchtheid voor en het verzet tegen de ideologie van het marxisme/communisme was terecht. Maar ook nationalisme en racisme zijn verwerpelijke ideologieën.
Laten we proberen onze eigen geschiedenis eerlijk te duiden. Rondom de dood van Mandela bleek dat velen ‘Jozef niet meer hebben gekend’ en nochtans meeliepen in een wereldwijde optochtelijke gedachtenismars, alsof ze het zelf nog smetteloos hadden meegemaakt. Velen, ook onder ons, wasten hun handen in onschuld. Dat geldt overigens eveneens voor de marxisten van toen.
Ten slotte, een christen kent niet alleen persoonlijke schuldbelijdenis maar ook collectieve. Zoals dat recent is geschied over de schuld inzake de slavernij of al eerder over diaconaal handelen in de negentiende eeuw. Zo is het naar mijn overtuiging ook geboden om eerlijk te zijn over onze positie in het recente verleden ten opzichte van politiek racisme, hetzij ideologisch, hetzij pragmatisch ingekaderd. We dragen de schuld van de geschiedenis mee. En ook vandaag ligt de vijand op de loer.
Dr. ir. J. van der Graaf
Jan van der Graaf (1937) studeerde van 1955 tot 1961 chemische technologie aan de Technische Hogeschool te Delft. Van het begin van de jaren 70 tot 2000 was hij algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk en hoofdredacteur van de Waarheidsvriend. Tot zijn pensionering in 2002 bleef hij actief als studiesecretaris. In 1994 ontving Van der Graaf een eredoctoraat van de theologische Radai-faculteit in Boedapest. Nog steeds is hij nauw betrokken bij de bezinning op vragen aangaande Oost-Europa en Israël. Hij schreef diverse boeken, waaronder ”Volkskerk in de marge” (uitg. Groen, 2012).