Burger lapt normen steeds meer aan zijn laars
Wie er kennis van wil nemen, moet er even voor gaan zitten. In anderhalf jaar tijd produceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in opdracht van het kabinet bijna 300 pagina’s tekst onder de titel: ”Waarden, normen en de last van het gedrag”. Een korte samenvatting van inhoud en betooglijn.
Toen premier Balkenende het idee tijdens de algemene beschouwingen van 2002 lanceerde, zagen sommigen er niets in. Een advies over waarden en normen door de WRR? Dat zou slechts het zoveelste rapport toevoegen aan de al bestaande immense papierberg van abstracte beleidsstukken. Als er al van verval van waarden en normen sprake was, dan zou je dat verval niet keren met een wetenschappelijke studie daarnaar.
Anderen keken er sinds september vorig jaar reikhalzend naar uit. Want de WRR is een instituut van naam. Als dát orgaan een beschouwing ging wijden aan het moeilijke thema waarden en normen, zou dat de discussie wellicht een stap verder brengen. Verwachtingen leefden er temeer, daar de raad ook gevraagd werd zich uit te spreken over de vraag of de veelheid van levensbeschouwingen die er in Nederland zijn een gemeenschappelijk patroon van waarden en normen in de weg staat. Een vraag die de laatste decennia urgent is geworden door de sterke toestroom van allochtonen. Tenslotte zou de WRR zich gaan buigen over het vraagstuk van de soms met elkaar in strijd zijnde grondrechten: een onderwerp van het hoogste belang voor gelovigen en niet-gelovigen.
Sinds maandag weten we het antwoord van het hoge adviesorgaan van de regering. Het komt er in het kort op neer dat er in Nederland geen verwarring bestaat over waarden en normen, over wat goed en verkeerd, wat acceptabel en verwerpelijk is. Wel hebben we in ons land steeds meer moeite ons daadwerkelijk aan de door ons allen gedeelde normen te houden.
Zich baserend op onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) stelt de raad dat we de laatste jaren eerder zekerder dan onzekerder zijn geworden over wat goed en wat slecht is. Zo zijn Nederlanders in de jaren negentig strenger gaan oordelen over socialezekerheidsfraude en belastingontduiking. De steun onder de Nederlandse bevolking voor rechtsstaat en democratie is groot. Men hoeft overigens „niet precies dezelfde redenen te hebben om bepaalde centrale waarden te onderschrijven”, stelt de WRR, „als men deze waarden maar in praktisch gedrag blijft ondersteunen.”
Tegelijkertijd zijn burgers de laatste jaren pessimistischer geworden over de ontwikkeling van zeden en gedrag. Dat pessimisme is voor een deel op feiten gegrond, constateert de raad. „Enkele zware vormen van onwettig gedrag, waaronder geweldpleging, zijn de afgelopen tien à vijftien jaar in aantal sterk toegenomen.” Daarbij geldt dat het een relatief kleine groep van mannelijke adolescenten en jongvolwassenen is, die verantwoordelijk is voor geweld en agressie op school, in het openbaar vervoer, in het verkeer en rond het voetbalstadion. Het zijn vooral mannen in de leeftijd van vijftien tot dertig jaar die onacceptabel gedrag vertonen.
Daarmee is niet gezegd dat deze mensen de algemene waarden en normen van onze samenleving niet onderschrijven. Vaak doen ze dat wel degelijk, maar door hun onvermogen zich in de gewone maatschappij een plaats te veroveren of erkenning te krijgen -dat geldt bijvoorbeeld voor jongeren uit immigrantenmilieus-, lichten ze in bepaalde omstandigheden de hand met die normen.
De WRR geeft aan dat normoverschrijdend gedrag sterk kan toenemen na slechts een kleine afname van formele sociale controle. „Als bepaalde normen eenmaal zijn afgekalfd, vraagt herstel een onevenredig grote inspanning.”
De belangrijkste bijdrage voor het herstel van waarden en normen moet uit de samenleving zelf komen, meent de raad. Instituties moeten ermee beginnen zelf goede gedragsregels op te stellen en die intern te handhaven. Een bijzondere taak wordt terecht toegekend aan school en onderwijs. „In de lessen, maar zeker ook in het algemene klimaat op school, in de gedragsregels die er bestaan en in de discipline die wordt aangeleerd, heeft het onderwijs een belangrijke morele en pedagogische taak.”
In een apart vak ”waarden en normen” ziet de raad niets. „De overdracht van belangrijke waarden van de rechtsstaat, de democratie en burgerschap, dient deel uit te maken van bestaande vakken zoals geschiedenis en maatschappijleer. In lerarenopleidingen voor met name het voortgezet onderwijs dient meer tijd en aandacht te worden besteed aan gedragsregels en de handhaving daarvan, alsook aan het omgaan met morele vraagstukken in de klas.”
Een aparte passage wijdt de WRR nog aan de inburgering van vreemdelingen. Die moet „bijdragen aan een aanzienlijke verhoging van de arbeidsparticipatie van nieuwkomers.”
Behalve de samenleving heeft ook de overheid een taak als het gaat om het bevorderen van normbesef. Dat begint ermee dat zij het bestrijden van wettelijke normen niet mag tolereren, maar consequent moet bestraffen. Behalve rechtshandhaving moet zij een intensief preventiebeleid voeren, „mede gericht op het voorkomen van marginalisering en uitsluiting van groepen.” Ook moet de overheid bevorderen dat culturele verschillen zo veel mogelijk geaccepteerd worden. Opblazen van die verschillen leidt tot een monocultuur en strijdt met het beginsel van de waardepluriformiteit die in de Nederlandse samenleving centraal staat, aldus de WRR.
Vrijwillige opvoedingsondersteuning moet ruimer beschikbaar komen. Buurtprojecten die de sociale controle vergroten, moeten gestimuleerd worden. Instituties die publieke taken vervullen mogen door de overheid niet alleen op meetbare prestaties beoordeeld worden, maar ook op de mate waarin zij inhoud geven aan de morele dimensie. De overheid moet instellingen en organisaties ook ruim de gelegenheid geven de morele dimensie van hun werkzaamheden niet te verwaarlozen.
Ten slotte moet de overheid de publieke discussie over waarden, normen en normoverschrijdend gedrag structureren en stimuleren.