Lokale partij doet het opmerkelijk goed bij kiezer
Bijna een kwart van alle kiezers stemde bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 op een lokale partij. Alom wordt verwacht dat groeperingen zoals Leefbaar Oegstgeest, BurgerBelang Hellendoorn en Kleurrijk Langedijk op 19 maart hun positie verder versterken. „We moeten oppassen voor een boer Koekoek-effect.”
DNA, heet de nieuwste partij van Sittard-Geleen. Met de slogan ”Geloven in de potentie van onze stad” gaat de partij tot 19 maart de boer op en legt ze het oor te luisteren bij de burger. „Meepraten zit in ons DNA”, vertelt de site. In Lelystad gaat het met de lokalo’s –de eretitel die de lokale partijen zichzelf graag geven– opeens vol gas. Op 19 maart doen er acht lokale nieuwelingen mee, meldde de gemeente onlangs.
Wekt acht in één keer wellicht enige terechte verbazing; opzienbarend is de massale oprichting van nieuwe, lokale partijen kort voor de gemeenteraadsverkiezingen allerminst. In 2003 deden 163 lokale partijen voor het eerst een gooi naar gemeenteraadszetels; in 2006 zelfs 304 en in 2010 195.
Succesvol is de oprichting niet overal. Zo is bekend dat in 2006 de helft van de nieuwkomers geen zetels behaalde. Dat laat onverlet dat raadsleden van lokale partijen inmiddels 23,7 procent van alle raadszetels bezetten. Duidelijk meer dan raadsleden van PvdA (15,7 procent), VVD (idem) of CDA (14,8 procent).
„Lokale partijen zitten in de lift”, verzekert Jan Voogd. Tussen 1988 en 2006 was hij in Alphen aan den Rijn al burgercommissielid, raadslid, fractievoorzitter en wethouder geweest voor het CDA, toen de Roosendaalse Lijst hem in 2008 polste voor de functie van wethouder. Voogd zei ja. Na zijn tijdelijke uitstapje naar Roosendaal was hij in 2009 in Alphen medeoprichter van Nieuw Elan.
In beide gemeenten doen de lokale partijen het dusver goed. Ze ogen als solide bestuurderspartijen, zitten in het college en werden bij de laatste verkiezingen steeds de op een na grootste of de grootste. Ook dat past in een trend: in 2006 waren lokale partijen in 94 gemeenten het grootst, inmiddels in 147. Ook die cijfers geven te denken. Het CDA is het grootst in 80 gemeenten, de VVD in 73 en de PvdA in 55.
„De insteek van een lokale partij is niet per se: wat moeten we van Den Haag?” verklaart Voogd hun succes. Hij serveert espresso in een Alphens appartement met uitzicht op vier voetbalvelden. „Alles draait om de vraag: Wat vinden wij voor ons dorp, voor onze stad belangrijk? Wil ik als wethouder Sociale Zaken de werknemers van de sociale werkvoorziening SWA hier in Alphen laten herkeuren, omdat VVD en PvdA dat in Den Haag zo hebben bedacht? Of zeg ik: Dat gaat nooit werken. De mensen die eruit moeten, komen op de reguliere arbeidsmarkt nooit aan de bak. Als wethouder van een lokale partij kun je zeggen: Wat is het beste voor Alphen? Dat al die mensen bij SWA blijven? Dan zetten we daarop in.”
Bestuurders van lokale partijen noemden in 2010 ”onvrede over het functioneren van de lokale democratie” als (zeer) belangrijk motief om hun nieuwe club te beginnen. Nog hoger scoorde ”onvrede over het gemeentelijk beleid in het algemeen”: ruim 50 procent. Die onvrede inspireert, zo blijkt, tot een werkwijze die volledig in het teken staat van burgerparticipatie en eindeloos veel ledenraadplegingen. Voogd: „Daar wordt weleens de gek mee gestoken, maar dat is wel waar de kiezer voor valt. Met Nieuw Elan hebben wij vorig jaar een openbare informatieavond gehad over de herinrichting van de binnenstad, een probleemdossier. Een van de sprekers was een stadsplanoloog. Hij klopte heel bescheiden bij ons aan met de vraag of hij zijn eigen ontwerp eens breder mocht toelichten. Landelijke partijen zijn daar terughoudend in, weet ik uit mijn CDA-tijd, die vinden dat veel te eng. Het gros van hun raadsleden verdient zijn brood in het onderwijs, de zorg, bij defensie of de politie. Het zijn ambtenaren. In hun oriëntatie op het raadswerk zie je dat terug.”
Overigens is dat niet het hele verhaal, benadrukt Voogd. „Als lokale partijen zijn we ook aantrekkelijk voor gelukszoekers, voor mensen die hun eigen achterbannetje komen promoten. Sommige ondernemers zijn zo razend over een misgelopen order van de gemeente dat ze daarom een eigen partij beginnen. Uit wraak.”
Voogd schat in dat het oprichten van een lokale partij in ongeveer een kwart van de gevallen in een flop is geëindigd. „Onder meer omdat de persoonlijke agenda van de initiatiefnemer te bepalend was.”
Bert Euser noemt de oprichters en leiders van lokale partijen „moderne geuzen.” Net als Voogd is ook Euser een oud-CDA’er. In 2006 was hij de oprichter van Echt voor Albrandswaard, sindsdien in de Zuid-Hollandse gemeente een invloedrijke partij. Eusers aftreden als wethouder, medio januari, houdt Albrandswaard al weken bezig en gaat volgens regionale media zelfs de komende raadsverkiezingen beïnvloeden. Voor of tegen Euser; dat is in de gemeente op 19 maart de vraag.
In 2009 schreef Euser ”Lokale leiders”, waarmee hij zich opwierp als ideoloog van de lokale partijen. Hij benadrukt dat de opmars van lokale partijen in nogal wat gemeenten gepaard ging met politieke aardverschuivingen, ook wel ”landslides” genoemd. Markant element van hun opmars is inderdaad dat lokale partijen in 2002 in 47 gemeenten vanuit het niets in één keer meer dan 10 procent van de stemmen haalden. In 2006 was dat op 67 plaatsen het geval. „Ze plegen onverwachte politieke overvallen en veroveren een stad zoals destijds de watergeuzen Den Briel”, schrijft Euser in ”Lokale leiders”. „Deze veroveraars zijn vaak net als de patriotten afkomstig uit het lokale bestuur en willen daaraan blijven deelnemen om de kwaliteit te verbeteren.” Samengevat, lokale partijen moedigen mensen aan politiek actief te worden die anders, hoe talentvol ook, verzuurd langs de zijlijn waren blijven staan.
Alle aardverschuivinkjes staan echter in het teken van dé grote aardverschuiving van 6 maart 2002 in Rotterdam, betoogt Euser. Hij doelt op de monsterzege van Pim Fortuyn en stelt dat de opkomst van de nieuwe lokale partijen „in dezelfde context” moet worden geanalyseerd. Dat roept de vraag op wat die opmars zichtbaar maakt. Verborgen belangstelling voor de lokale democratie? Of verborgen onvrede, bijvoorbeeld over het landelijke regeringsbeleid?
Jan Voogd draait er niet omheen. „Bij de opkomst van lokale partijen speelt ontevredenheid van kiezers een belangrijke rol. Zo’n kwart van de zetels van Nieuw Elan kwam bij de laatste verkiezingen uit Boskoop, een kern die sinds dit jaar bij Alphen hoort. Ons Boskoopse succes heeft zeker te maken met onvrede over de herindeling. Nu zijn we in, maar als kiezers straks voor het verlengen van hun paspoort toch naar Alphen moeten, verketteren ze ons. Dat is de keerzijde van ons succes.” Lokale partijen moeten niet doelbewust gaan mikken op de ontevreden burger, wil Voogd maar zeggen. „Dan krijg je een boer Koekoek-effect.”
„Kiezer spreekt zich uit over landelijke politiek”
Hun oriëntatie op het lokaal belang en op burgerparticipatie vormt maar een beperkte verklaring voor het succes van lokale partijen. Dat stelt politicoloog prof. dr. M. Boogers, „Lokale partijen profileren zich weliswaar sterk op lokale kwesties, maar profiteren voor een belangrijk deel van landelijke politieke ontwikkelingen. Landelijk zijn veel kiezers op drift. Ze zijn ontevreden over het beleid van kabinetten van VVD, PvdA en CDA. Dat betekent dat ze ook lokaal minder snel op een van deze partijen zullen stemmen. Kiezers gaan dus op zoek naar een alternatief. Sommigen vinden een overgang van VVD naar CDA en andersom net iets te groot, net als een overstap van PvdA naar SP of GroenLinks. Veel van de zwevende CDA-, VVD- en PvdA-kiezers komen daarom uit bij lokale partijen. Zeker als er hoog op hun kieslijsten kandidaten staan die afkomstig zijn uit CDA, VVD of PvdA.”
Nogal wat lokale partijen profileren zich in de campagne op lokale kwesties, maar winnen uiteindelijk omdat de kiezer zich bij de lokale verkiezingen veelal uitspreekt over de landelijke politiek, stelt Boogers. „Dat is een paradoxale trend.”
Dat de opmars van lokale partijen de betrokkenheid van burgers bij de lokale democratie vergroot, is volgens Boogers te kort door de bocht. „Het klopt dat een hoge opkomst soms samengaat met een heftige, lokale campagne. Toch zegt dat niet alles. In Almere en Den Haag, waar de PVV bij de laatste raadsverkiezingen meedeed, steeg de opkomst ook. De PVV mobiliseerde kiezers die doorgaans thuisbleven. Dat uitte zich in gunstige peilingen. Vervolgens dreef dat weer extra kiezers naar de stembus die wilden voorkomen dat de PVV de grootste zou worden. Dat heeft meer te maken met de landelijke dan met de lokale politiek.”
In tal van gemeenten rukken lokale partijen ook op in het gemeentebestuur. „Zeker vergeleken met de begintijd stellen ze zich vaak gematigd op”, zegt Boogers. „Ze worden bestuurderspartijen. De Lijst Linssen in Bergen op Zoom is een goed voorbeeld, maar er zijn er veel meer. Ze blijven vaak nog wel herkenbaar aan hun oriëntatie op lokale kwesties. Daardoor vormen ze nog steeds een nuttige aanvulling, maar de meeste voegen zich na verloop van tijd naar de wetmatigheden van de lokale politiek. Je kent elkaar, je ziet elkaar overal en dus wil je de sfeer goed houden en proberen om er samen uit te komen. In Deurne bestaat de gemeenteraad uit VVD, PvdA, CDA en drie lokale partijen. Maar met het oog op de collegevorming willen ze allemaal alle opties openhouden. Daarom gaan ze in de campagne nauwelijks tegen elkaar in, waardoor er per saldo weinig te kiezen valt.”
De opmars in cijfers
l Tussen 1946 en 1974 behaalden lokale lijsten bij gemeenteraadsverkiezingen steeds minstens 20 procent van de raadszetels. Daarna trad een daling in. In 1994 sloeg de dalende trend weer om in een stijging, tot het hoogtepunt in 2002. Een kwart van de kiezers stemde toen op een lokale lijst, iets meer dan het percentage bij de laatste verkiezingen in 2010 (23,7 procent).
l Ongeveer driekwart van alle nieuwe lokale partijen die in 2002 en 2006 voor het eerst minstens 10 procent van de stemmen behaalden, bleef aanvankelijk buiten het college.
l Van de succesvolle nieuwkomers uit 2002 die in 2006 hun succes prolongeerden, kwam ongeveer twee derde in het college.
l Lokale partijen zaten in 2011 in 240 gemeenten op het pluche. Qua bestuursmacht waren ze daarmee te vergelijken met CDA en VVD, die in 261 en in 242 gemeenten in het college zaten. De PvdA deed in 185 gemeenten in het college mee.
l Qua aantallen wethouders spanden de lokalo’s in 2011 de kroon. Alles bij elkaar leverden ze 329 wethouders. Daarmee passeerden ze CDA (310), VVD (287) en PvdA (232). Wethouders van lokale partijen waren volgens onderzoek van VNG Magazine vorig jaar licht oververtegenwoordigd in de groep die vroegtijdig moest terugtreden. In de jaren 2007 tot en met 2010 was dat volgens politicoloog dr. J. J. van Ostaaijen zeker niet het geval.