Weekers trad af „volgens het boekje”
DEN HAAG. Staatssecretaris Weekers van Financiën legde woensdagavond het bijltje erbij neer. Daarmee schaarde hij zich in een lange reeks van naoorlogse bewindslieden die om politieke redenen hun biezen pakten. Vijf vragen over het aftreden van ministers en staatssecretarissen.
Hoe bijzonder is eigenlijk het aftreden van een minister of staatssecretaris?
Hoewel het in het leven van de desbetreffende persoon natuurlijk diep ingrijpt, is het in onze parlementaire geschiedenis tamelijk gewoon. Na de Tweede Wereldoorlog gaven welgeteld dertig bewindslieden er om politieke redenen de brui aan.
Opvallend is dat het verschijnsel vanaf 1982 (zie staatje) sterk toenam. De achterliggende 32 jaar gaven maar liefst 25 bewindslieden hun portie aan Fikkie; van 1945 tot 1982 waren dat er slechts 5. Veelzeggend is ook dat sinds 1982 alleen het kabinet-Rutte I in personeel opzicht ongehavend uit de strijd kwam.
Wanneer moet een bewindsman of -vrouw aftreden?
Een minister of staatssecretaris kan niet meer verder als een meerderheid van de Kamer geen vertrouwen meer in hem heeft. Theoretisch gesproken behoort de Kamer dit uit te drukken in een zogeheten motie van wantrouwen. In de praktijk treedt er echter nooit een bewindspersoon af vanwege een aangenomen motie van wantrouwen. Bewindslieden die zo’n motie zien aankomen en vermoeden dat deze een meerderheid zal halen, trekken daarvoor hun conclusie; door af te treden.
Ook komt het regelmatig voor dat een minister of staatssecretaris merkt dat hij het vertrouwen niet meer heeft van de coalitiefracties, of dat hij gebrouilleerd is geraakt met zijn eigen partij of fractie. Ook dan is het voor hem of haar einde oefening. Dat speelde bijvoorbeeld bij het aftreden van staatssecretaris Ter Veld (PvdA) van Sociale Zaken, in 1993.
Maar Weekers had gisteren toch nog het vertrouwen van een meerderheid in de Kamer, namelijk van de coalitiepartijen VVD en PvdA?
Jawel, min of meer, maar hij besefte dat die meerderheid uiterst krap was, slechts 78 zetels. Bovendien geldt dat deze coalitie, omdat zij in de Senaat geen meerderheid heeft, afhankelijk is van een drietal constructieve oppositiepartijen, te weten D66, CU en SGP. Dat ook dit drietal woensdagavond het vertrouwen in hem dreigde op te zeggen, was voor Weekers van veel betekenis.
Waarom roemden sommige fractievoorzitters gisteren de maníér waarop Weekers de harp aan de wilgen hing?
Het is de achterliggende decennia regelmatig voorgekomen dat bewindslieden die zwaar onder vuur lagen, zich uiteindelijk niet meer in de Kamer kwamen verantwoorden, maar via bijvoorbeeld een persconferentie in Perscentrum Nieuwspoort hun aftreden bekendmaakten. Zo deed minister Peper (PvdA) van Binnenlandse Zaken dat in 2000. Weekers heeft die route niet gekozen, maar ging strijdend in het parlement ten onder. Zo bezien was het een aftreden „volgens het boekje”, wat hem inderdaad hier en daar complimenten opleverde.
ChristenUnie en SGP waren woensdag voornemens een door 50PLUS-leider Klein in te dienen motie van wantrouwen te steunen. Is dat uniek in de geschiedenis van deze twee partijen?
Geenszins. Nog in april 2013 steunde de ChristenUnie een motie van wantrouwen tegen staatssecretaris Teeven van Justitie. De SGP steunde, om maar iets te noemen, in 1994 een (enigszins verkapte) motie van afkeuring die tot het aftreden van Van Thijn (Binnenlandse Zaken) en Hirsch Ballin (Justitie) leidde. De staatkundig gereformeerden dienden ooit ook zelf een motie van wantrouwen in, namelijk tegen VWS-minister Borst (D66), nadat zij zeer kwetsende uitlatingen had gedaan rond de in 2001 aangenomen euthanasiewet.
Wel is met name de SGP zuinig met het indienen en steunen van zulke moties. Zo bezien vormt deze partij de tegenpool van PVV en SP, die van moties van wantrouwen wel pap lusten.