In debat over Godsgeloof en moraal
Is Godsgeloof aangeboren, een „fundamentele intuïtie”, een „basisovertuiging”? Een van de vragen die gisteravond tijdens het Nationaal Religiedebat in Amsterdam aan de orde kwamen. Een aanwezige: „U zegt dat dit zo is. Maar hoe verklaren de heren theologen dan dat ik zo’n basisintuïtie helemaal niet heb?”
Herman Philipse, een van de twee atheïstische deelnemers aan de discussie, heeft het antwoord meteen paraat. Met een glimlach richting Stefan Paas en Rik Peels: „De erfzonde.”
Het „feestje van Paas en Peels”, zo typeert de Utrechtse filosoof het Nationaal Religiedebat aan het begin van de avond. „We vieren de verschijning van hun boek ”God bewijzen” met een discussie over de inhoud van dat boek.” Meer dan eens blijkt het echter het „feestje van Philipse” te worden. De hoogleraar, gewend aan optredens als deze, domineert de discussie overduidelijk. „Bewijs mij hoe je een álmachtige God kunt ervaren!”
Hoewel – het slot is toch echt aan Rik Peels, als filosoof verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Nadat Philipse uitvoerig heeft betoogd dat „het verhaal van Paulus op weg naar Damascus” tegenwoordig uitstekend verklaard kan worden vanuit de psychiatrie („Paulus kreeg een epileptische aanval”), is Peels’ repliek: „Er is één gulden regel in de psychiatrie: Stel nooit een diagnose voordat je de patiënt hebt gezien.” Een daverend applaus is zijn deel.
Waarop Maarten Boudry, de andere atheïstische deelnemer aan het forum, overigens weer terugkaatst: „Dus: stel nooit dat iemand almachtig is voordat je het hebt gezien.” Opnieuw applaus.
Uitverkocht
De concertzaal van het Amsterdamse debatcentrum Felix Meritis zit deze avond helemaal vol. Een bewijs dat er weer over religie nagedacht mag worden, leidt ”moderator” Markha Valenta de discussie in. Maarten Boudry kan dan in de media zeggen dat een debat als dit in zijn land, België, niet zo snel meer gevoerd zal worden (toch een beetje belegen) en Herman Philipse mag „het nationale van dit debat” relativeren – dat de zaal uitverkocht is, laat iets anders zien, aldus Valenta. „Het boek van Paas en Peels lijkt wat te hebben losgemaakt. Het heeft al een tweede druk gekregen en is inmiddels in zo’n beetje alle kranten wel besproken.”
Maar dat wil nog niet zeggen dat het een goed boek is, stelt filosoof Maarten Boudry, onderzoeker aan de Universiteit Gent. „Er is wel gezegd dat de Bijbel, mits correct gelezen, het krachtigste bewijs is voor het atheïsme. Hetzelfde geldt eigenlijk voor het boek van Paas en Peels: het is het beste bewijs tegen henzelf.”
Leg ”God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven” naast Philipses ”God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason”, zegt Boudry. „Waar Philipse een doorwrocht betoog houdt, op basis van rationele argumenten, steken Paas en Peels van wal met een gevoelsbetoog. Religie is normaal, je wordt er gelukkig van, het geloof in God is nuttig en gezond, voeren zij aan. En dit laat zien, stellen zij, dat de bewijslast voor het níét bestaan van God bij de atheïst ligt.”
Wat een onzin, gaat de Vlaamse filosoof verder. „Ik zou hier van een theïstische tango willen spreken. Je kunt hetzelfde zeggen over sinterklaas: voor kinderen is hij een bron van geluk enzovoort, dus het is aan degene die zegt dat sinterklaas niet bestaat om aan te tonen dat er iets mis is met sinterklaas. Maar dat is een slinkse omkering van de bewijslast.”
Peels: „Ik denk dat de heer Boudry hoofdstuk 1 nog maar een keer moet lezen. Wat wij stellen is: als Godsgeloof natuurlijk is, een basisovertuiging, laat iemand anders ons dan maar eens zien wat daar nu mis mee is. Maar daar heb ik Boudry nog niet over gehoord.”
Tactiek
Dat het Godsgeloof behoort tot de „fundamentele intuïties” die mensen hebben, vormt een van de centrale stellingnames in het boek ”God bewijzen”. Stefan Paas, theoloog aan de VU, licht toe: „Er is een belangrijk onderscheid tussen fundamentele intuïties en wetenschappelijke hypothesen. Heel veel van onze overtuigingen zijn volkomen redelijk, ook als je er geen argumenten voor hebt. Ik weet bijvoorbeeld dat er mensen in deze zaal zitten, u ziet dat ik hier sta, ik ga ervan uit dat mensen in principe betrouwbaar zijn – je bent dat niet voortdurend aan het testen, tenzij je psychisch niet helemaal in orde bent. Zo is er ook de fundamentele intuïtie dat er een God is.”
Een wetenschappelijke hypothese, zegt Paas, is iets heel anders. „Maar de tactiek van de atheïsten is altijd dezelfde. Vaak geven ze het verschil hiertussen wel toe. Maar vervolgens halen ze het Godsgeloof uit de categorie fundamentele intuïties en persen het in de categorie hypothesen. Maar bij Godsgeloof gaat het nadrukkelijk om een fundamentele intuïtie, om een basisvertrouwen. Godsgeloof is dus een normale, redelijke optie voor normale, redelijke mensen.”
Boudry weerspreekt het. „Er zijn geen basale overtuigingen, althans, ik heb er geen die ik niet rationeel kan beargumenteren. Dus: toon mij er een. Ze bestaan niet. Dus ook niet ten aanzien van het Godsbestaan.”
Later op de avond keert het thema nog een keer terug. Philipse: „Een natuurlijke aanleg voor religie – nee. En specifiek voor de christelijke religie al helemaal niet. Laten we het zo zeggen: we hebben een natuurlijke aanleg voor wereldbeschouwing.”
Paas: „Natuurlijk, onze aanleg moet wel gestimuleerd worden, en er moet aan gesnoeid worden. Vergelijk het met onze aanleg voor taal, voor muziek. Maar dat Godsgeloof iets natuurlijks is, bewijst zeker ook de groeiende berg onderzoek hierover. Zet kinderen, om maar iets te noemen, op een onbewoond eiland bij elkaar en hoogstwaarschijnlijk zullen zij een religie gaan ontwikkelen.”
Oneindige lijn
Het Nationaal Religiedebat kenmerkt zich nogal eens door een hoog theoretisch gehalte, en schermutselingen à la ”Op bladzijde x staat…”; „Nee maar in voetnoot y van ons boek staat…” – wat het niet altijd even gemakkelijk te volgen maakt. Ook de discussies over „oneindige lijnen” (bij wijze van vergelijking met Gods almacht) en –nog erger– de ”equal weight”-theorie doen de toegankelijkheid geen goed. Het moet echter gezegd: Philipse verstaat als geen ander de kunst om termen zoals de laatste in een paar steekwoorden uit te leggen.
Philipse: „De ”equal weight”-theorie zegt eigenlijk: als twee personen elkaar tegenspreken, maar toch allebei blijven volhouden: Ik heb gelijk – wie bepaalt dan wie gelijk heeft? Dus, stel, de christen zegt: Er is één God, de christelijke God. Maar de hindoe zegt: Er zijn 1 miljoen goden. Wie bepaalt dan wie er gelijk heeft? Moet je dan maar blijven roepen: Ik heb gelijk?”
Peels: „Dat moet je dan gaan onderzoeken. Zíjn de verschillende ervaringen die mensen hebben wel hetzelfde?”
Philipse: „Geef me een voorbeeld van een ervaring waaruit het bewijs volgt dat God almachtig is, oneindig is, de God is zoals het christendom Hem voorstelt.”
De debatleidster kapt de discussie af, helaas – het gebeurt deze avond vaker, juist op momenten dat het boeiend wordt. Misschien had Paas of Peels hier een (persoonlijke?) ervaring kúnnen vertellen.
Moraal
Maar er moet nog een onderwerp ter sprake komen. Behalve de vraag of Godsgeloof redelijk is, moet de vraag of massaal ongeloof „werkelijk funest” is voor de moraal in Nederland worden behandeld.
Ongelovigen hebben een groot probleem als het gaat om kwesties van goed en kwaad, stelt Paas. „Als God niet bestaat, worden goed en kwaad een mysterie. De wetenschap kan ons niet vertellen wat goed of fout is. Neem de besnijdenis van vrouwen, meisjes. We worden er allemaal boos over, hebben er een afkeer van. Maar wie bepáált nu dat dit echt niet kan? Veel problemen ten aanzien van goed en kwaad zijn niet oplosbaar zonder God.”
Zijn atheïstische tegenstanders tonen zich niet onder de indruk. Philipse: „De moraal is een menselijk project. In de loop van de geschiedenis hebben mensen, met elkaar, steeds betere regels ontwikkeld.” Boudry: „Hoe komen we tot een leefbare samenleving? Dan is religie eerder schadelijk. Mensen komen echt wel tot oplossingen – of God nu bestaat of niet.”
Peels: „Jullie lijken niet het diepe probleem te peilen van de visie die jullie hier verdedigen.”