Nederland-Israël: soms kritiek, soms Patriots
Diverse Nederlandse bedrijven stopten recent hun investeringen in Israël. Is dat soms het gevolg van een bredere trend, waarin politiek en burgers steeds meer afstand nemen van de enige echte democratie in het Midden-Oosten? Deskundigen zijn erover verdeeld.
Hij heeft er uitvoerig studie van gemaakt en is ooit op het thema gepromoveerd. Daarom heeft het wel enig gezag als prof. Fred Grünfeld, verbonden aan de Universiteit Maastricht, stelt dat híj in de houding van de diverse naoorlogse kabinetten tegenover Israël meer constanten dan breuklijnen ziet. „Ik zie vijf hoofddoelstellingen die nooit wezenlijk veranderd zijn. Nederland streefde om te beginnen altijd naar veilige en erkende grenzen voor de staat Israël. Vanaf 1973 kwam daar de doelstelling bij dat men tevens een –ook in economische zin– levensvatbare Palestijnse staat wilde. Verder zie ik als hoofdlijn dat Nederland altijd daadwerkelijke steun aan Israël heeft verleend, maar tevens erg terughoudend was als het gaat om diplomatieke erkenning. Wij waren van alle Europese landen de laatste die Israël erkenden. En koningin Beatrix ging in 1995 pas naar Israël nadat ze eerst, in het jaar daarvoor, in Jordanië was geweest.”
Brede rug
Een vierde hoofdlijn is volgens Grünfeld oppassen dat Nederland geen economische schade lijdt. „We willen geen nieuw olie-embargo en verschuilen ons daarom nogal eens achter de brede rug van de EU.” De vijfde hoofddoelstelling is dat Nederland het Amerikaanse beleid nooit heeft willen doorkruisen. „Onze lichte Atlantische gerichtheid in de buitenlandse politiek werd altijd nog wat sterker als het specifiek over Israël ging.”
Wel wijzigde soms de volgorde van deze prioriteiten. „Maar één en twee bleven altijd bovenaan staan. En hoewel er in verkiezingsprogramma’s van partijen soms fikse verschuivingen plaatsvonden, zie je die in het kabinetsbeleid tegenover Israël amper terug. Dat komt onder meer door de coalitiekabinetten die we in Nederland voortdurend hebben: de ene partij tempert het standpunt van de andere. Sowieso kent Nederland, als het om Israëlstandpunten gaat, veel minder verschillen tussen rechts en links dan bij andere thema’s in het buitenlands beleid.”
De sympathie voor Israël is nog altijd groot bij de christelijke partijen, stelt Grünfeld vast. „Bij de VVD is de steun voor dit land min of meer gelijk gebleven. Alleen bij de PvdA zie je minder steun dan vroeger, in de jaren zestig en zeventig. Toch stuurde Lubbers III, een coalitie met de PvdA, in 1991, tijdens de Irakoorlog, Patriotrakketten naar Israël. Best een zware maatregel.”
Al met al vindt de hoogleraar dat er weliswaar verschuivingen zijn in de houding van Nederland tegenover Israël („Het jaar 1967 was een hoogtepunt van steunbetuiging, sinds de jaren tachtig worden de Palestijnen vaker als underdog gezien”), maar dat de grondhouding van Nederlandse burgers en politici er nog altijd een is van „brede sympathie en steun voor Israël”, vooral als het voortbestaan van dat land in het geding lijkt te raken. „Ik proef bij Nederlanders ongelooflijk veel begrip voor iets waar Israël heel bang voor is, banger dan voor de Palestijnen, namelijk de Iraanse dreiging. ”
Enorm contrast
Een andere Israëlkenner, oud-PVV-Kamerlid en oud-CIDI-medewerker Wim Kortenoeven, hecht méér gewicht aan diverse verschuivingen in de Nederlandse politiek. „Ik zie met name bij de PvdA een enorm contrast met vroeger. Hoe tijdens de Jom Kipoeroorlog van 1973 PvdA-minister Vredeling, terwijl de rest van het Westen een wapenembargo tegen Israël invoerde, zonder medeweten van andere bewindslieden oorlogsmateriaal aan Israël leverde, en daar ook geen financiële vergoeding voor vroeg! Dat is eigenlijk onvoorstelbaar. Ik ken uit de geschiedenis geen voorbeelden van zo veel politiek altruïsme. Het is in elk geval een verschil van dag en nacht met de huidige bewindsman, Timmermans.”
Kortenoeven ziet met name vanaf 2001 een aanzienlijke verandering in de algemene opinie over Israël. „Toen kwam in Israël, na 11 september, de tweede intifada goed op gang, met tal van bloedige terreuraanslagen op Joodse doelen. Lobbyclubs van perfide organisaties –ja, schrijft u dat zo maar op–, zoals ICCO, IKV, Pax Christi, Oxfam Novib en United Civilians for Peace, begonnen uitgerekend toen allerlei partijen en bedrijven op te hitsen tegen Israël. Pro-Israëlclubs hebben gefaald door dit niet tegen te houden. Het effect van dit alles zag je de achterliggende weken en maanden.”
De oud-politicus erkent dat het, bij de teruggetrokken investeringen, vooralsnog om kleine bedragen gaat. „Maar anderzijds: het betreft hier niet de bakker op de hoek. We hebben het over grote ondernemingen en, in het geval van PGGM en Vitens, in feite over semioverheidsinstellingen. Bovendien, als er één schaap over de dam is, volgen er gewoonlijk meer. En dan kan het Israël wel hard gaan raken. Besef ten slotte dat Nederland geen eiland is. De besluiten van Royal HaskoningDHV, PGGM en Vitens zijn ook te lezen in de internationale pers.”
Bijbelse lijnen
Dat genoemde lobbyclubs de publieke opinie zo gemakkelijk konden beïnvloeden, heeft zeker iets te maken met de secularisatie, denkt Kortenoeven. „Wie volgens Bijbelse lijnen denkt, heeft meestal meer begrip voor Israël. Tegelijk geeft het te denken dat het met name aan kerken gelieerde linkse clubs zijn, tot en met Kerk in Actie toe, die zo fel tegen de Joodse staat ageren.”
De stelling dat de overheid in dezen dus weinig te verwijten valt, deelt Kortenoeven niet. „De lobbyclubs draaien voor een belangrijk deel op subsidiegeld. Het gaat in feite om gesubsidieerd antisemitisme. Ik vind het onbegrijpelijk dat overheidsgeld blijkbaar jarenlang misbruikt kan worden om overheidsbeleid te ondermijnen, zonder dat daar sancties op worden gezet.”
Wat de Israëllobbyist mateloos irriteert, is hoe genoemde organisaties zich voortdurend eenzijdig op het internationale recht beroepen. „Men heeft daar zelfs een woord voor bedacht: lawfare. Hun redeneerwijze doet heel objectief aan, maar is dat niet. Het is een politieke interpretátie van het recht, gericht op delegitimatie van Israël.”
Trammaatschappij
Opmerkelijk vindt Kortenoeven een rechtszaak die onlangs in Frankrijk speelde. „De PLO was een proces begonnen om trammaatschappij Veolia te verhinderen een spoorlijn aan te leggen in Oost-Jeruzalem. Maar wat zei de rechter in hoger beroep? „Veolia kan rustig met de Israëliërs samenwerken, want het gaat er niet om of Israël in Oost-Jeruzalem een bezettende macht is of niet. Het is hoe dan ook de beherende macht. En een beherende macht mag alles, ja móét zelfs alles doen wat in het belang van de leefbaarheid van het gebied, voor Joden én Palestijnen, nodig is.” Een leerzame casus voor Nederlandse bedrijven.”
Weinig hinder van boycot
Israëliërs liggen tot nu toe niet wakker van een internationale boycot. Voorstanders van een algehele boycot van Israël zijn er maar weinig. Zij die alleen maatregelen tegen de nederzettingen op de Westoever willen zijn groter in aantal, maar deze maatregelen hebben weinig gevolgen voor de economie. Israëlische regeringsfunctionarissen zijn zich er echter wel degelijk van bewust dat het anti-Israëlsentiment zich in de toekomst kan uitbreiden.
Palestijnen lanceerden in 2005 de zogeheten BDS-campagne (de campagne voor boycot, sancties en terugtrekking van investeringen). De boycot moet volgens de initiatiefnemers betrekking hebben op goederen, sportevenementen, culturele en academische instellingen. „Iedereen kan Israëlische goederen boycotten, simpel door te zorgen dat ze geen producten kopen die in Israël gemaakt zijn of van Israëlische bedrijven komen”, valt op de website te lezen. Ook staan op de website berichten over Vitens en PGGM, kennelijk om te laten zien dat de campagne succesvol is.
De academische boycot komt echter maar moeilijk van de grond. Af en toe is er een studentenorganisatie of een wetenschappelijke instantie die de banden met een Israëlisch academisch instituut wil verbreken. De samenwerking met toonaangevende Amerikaanse universiteiten blijft ongemoeid.
De BDS-campagne slaat vooral in Europese ultralinkse kringen aan. In Amerika beperkt het anti-Israëlsentiment zich vooral tot enkele grote en aan leden verliezende kerken.
Een groter probleem is het beleid van de Europese Unie om contacten met nederzettingen op de Golanhoogvlakte, de Westoever en het grootste deel van Jeruzalem te ontmoedigen.
De invloed van de boycot op de Israëlische economie is tot nu toe beperkt. De economie bloeit, de handel tussen de nieuwe opkomende machten als India en China vertoont een stijgende lijn en Europa blijft verreweg de belangrijkste markt.
Ook voor de Palestijnse gebieden is Israël de belangrijkste handelspartner. Natuurlijk zullen sommigen zeggen dat zij geen keus hebben: Israël beheerst de grenzen en kan dus onder de dekmantel van ”veiligheidsredenen” de import en export uit andere landen beperken. Maar Palestijnen drijven ook volop handel met Israël waar dat helemaal niet nodig is. Als tijdens christelijke of islamitische feestdagen Palestijnen de kans hebben naar Israël te gaan, doen ze daar massaal inkopen, ook producten die in de Palestijnse gebieden te koop zijn.
Hier en daar doen zich echter wel problemen voor. Tuinders in de Jordaanvallei verloren bijvoorbeeld klanten in Europa – met name in Groot-Brittannië. Ze zijn er echter in geslaagd andere markten buiten Europa te vinden, al kostte dat soms enige moeite.
Een geluk voor Israël is dat met landen als India en China –waarmee de handel snel groeit– dergelijke problemen niet bestaan. Voor hen geldt: politiek is politiek, business is business. Dat wil zeggen: landen kunnen met elkaar van mening verschillen over politieke kwesties, maar deze verschillen mogen in de regel de economische belangen niet aantasten.
Israëlische bronnen zeggen dat voorstanders van maatregelen tegen Israël ten onrechte denken dat ze leiden tot de oplossing van zeer complexe problemen. Zij stellen ten onrechte dat slechts één partij de schuldige is, in weerwil van de historische feiten. Ook proberen zij van buitenaf een oplossing op te leggen, terwijl Israëliërs en Palestijnen zelf hun problemen op moeten lossen.
Momenteel voeren Israëlische en Palestijnse delegaties overleg, waarbij ze ook spreken over de nederzettingen. Besluiten die ze daarover mogelijk nemen, hangen samen met besluiten over veiligheid en grenzen.
Een ander argument dat Israël gebruikt is dat de sancties tegen Israël selectief en discriminerend van aard zijn. Voorstanders van deze maatregelen laten andere landen die conflicten hebben over territoria buiten schot. De bezetting van Noord-Cyprus door Turkije en die van Tibet door China stoort hen bijvoorbeeld niet.
Ook werpt Israël tegen dat als de bedrijven op de Westoever gedwongen worden te sluiten, ook Palestijnen de dupe worden. Duizenden Palestijnen zullen dan hun baan verliezen.
Toch is Jeruzalem bezorgd. De nationale veiligheidsadviseur Ya’akov Amidror waarschuwde dat het falen van het vredesproces de anti-Israëlboycotbeweging zal versterken. Palestijnen zijn van plan om na het falen van de vredesbesprekingen naar de VN en andere internationale organisaties te stappen om de anti-Israëlcampagne op te voeren. Als ze daarin slagen, kunnen de gevolgen voor de Israëlische economie groter worden.