Ambassadeur Israël: PGGM heeft nauwelijks invloed in Israël
AMSTERDAM. Een boycot tegen Israël is er niet, zegt de Israëlische ambassadeur Haim Divon. Maar dat sommige Nederlandse bedrijven fout bezig zijn door geen zaken te doen met Israëlische partners, is voor hem zo klaar als een klontje. „Nederland bevindt zich helaas aan de top van landen waar dit soort incidenten plaatshebben.”
In de marge van de Big Improvement Day, een groot opgezette netwerkdag voor het bedrijfsleven in de Amsterdamse RAI, maakt ambassadeur Divon dinsdagmiddag graag tijd vrij om in te gaan op de recente incidenten tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven.
Even daarvoor heeft één van Israëls topzakenmannen, Orni Petruschka, de aanwezigen proberen te verlokken tot zakendoen met het land. De informele cultuur, het ethos van pionieren en het extreem ambitieuze „dna” van Israël: ze dragen er volgens Petruschka allemaal aan bij dat Israël een handelsniveau heeft bereikt dat veel groter is dan dat van landen met een vergelijkbare omvang.
Toch is het juist dit ondernemende Israël dat sterk onder vuur ligt bij diverse Nederlandse investeerders, omdat zij veelal tegen het nederzettingenbeleid van Israël zijn. Bedrijven als PGGM en Vitens trokken zich terug.
Begrijpt u dat Nederlandse bedrijven niet met de zogeheten bezette gebieden geassocieerd willen worden?
Ambassadeur Divon: „Nee, dat begrijp ik niet. Zeker niet van bedrijven als Royal Haskoning. De projecten waarin zij participeerden, droegen juist sterk bij aan het welzijn van de Palestijnen. Dus wie betaalt nu eigenlijk de prijs?”
De bedrijven doen het alleen om zichzelf te kunnen rechtvaardigen?
„Dat weet ik niet. Ik zou hun stap kunnen volgen als het nederzettingenbeleid in het geheel geen punt van discussie was in Israël, maar daar is geen sprake van. Er is juist heel veel discussie over dit punt. Wat de besluiten van bedrijven als PGGM en Vitens daaraan bijdragen, zie ik niet. We hopen dat zij hun besluiten herzien, want ze zijn contraproductief. Ze benadelen eerder het vredesproces dat nu gaande is, dan dat ze eraan bijdragen.”
Hebben die besluiten dan geen enkele invloed in Israël?
„Heel weinig. Het komt in elk geval niet over als een economische afstraffing; betrokkenen zien het eerder als een principiële stellingname van de bedrijven zelf.
Het probleem is echter dat er daardoor een atmosfeer kan ontstaan waardoor andere bedrijven ontmoedigd worden om in Israël te investeren. Dat is niet goed voor Israël, maar ook niet voor Nederland. Nederland is een belangrijke zakenpartner voor Israël en wij willen Israëlische bedrijven graag duidelijk maken dat Nederland géén vijandelijke omgeving is.”
De houding van Nederlandse bedrijven ten opzichte van Israël is minder positief. Ziet u in andere landen een vergelijkbare ontwikkeling?
Aarzelend: „Misschien in sommige delen van Europa, maar Nederland bevindt zich helaas wel aan de top van dit soort incidenten. Dat betreuren we, want we zien Nederland als een heel belangrijke vriend. Dat is wederzijds: we waren blij dat premier Rutte nog maar kortgeleden naar Israël kwam met een grote zakendelegatie. Juist vanuit dat licht begrijpen we de besluiten van sommige bedrijven niet. Bovendien creëren die besluiten een hoop geroezemoes. Het is voor iedereen het beste wanneer dat zo snel mogelijk stopt.”
Hoe kunt u het stoppen?
„We zijn doorgaand in gesprek met de regering. We hopen dat dat er toe bij zal dragen dat op z’n minst het geroezemoes stopt.
En wat ook belangrijk is: laten we focussen op de belangrijke kwesties. Soms vraag ik mezelf af: mis ik iets? Als ik naar het Midden-Oosten kijk, zie ik een doorgaande oorlog in Syrië, zie ik een uit elkaar vallend Libanon en een Egypte dat onrustig blijft. Het lijkt me dat we ons daar op moeten richten. Maar waar wordt op gefocust, ook hier in Nederland? Op Israël en wat Israël fout zou doen. Dat begrijp ik niet.”