Mijn heil
Romeinen 7:24a
„Ik ellendig mens…”
U bent rechtvaardig, Heere! Maar wij hebben gezondigd, boos gehandeld en goddeloos gedaan, en Uw hand was zwaar op ons. En rechtvaardig zijn wij overgegeven aan de zondaar van oudsher, de heer van de dood, omdat hij ons overreedde onze wil aan de zijne gelijk te maken, volgens welke hij in Uw waarheid niet staande gebleven is.
Wat zal de ellendige mens doen? Wie zal hem verlossen uit het lichaam des doods tenzij Uw genade door Jezus Christus onze Heere Die U van eeuwigheid gegenereerd hebt en geschapen hebt in het begin van Uw wegen.
Dat staat niet in de boeken die ik eerst las. Op die bladzijden staat niets over Uw offeranden, een gebroken geest en een gebroken en verslagen hart, over de redding van het volk, over de stad, toebereid als een bruid, over het onderpand van de Heilige Geest, over de beker van onze verlossing. Niemand zingt daar: „Zal mijn ziel niet stil zijn tot God? want van Hem is mijn heil: immers Hij is mijn God en mijn heil, mijn toevlucht, ik zal niet meer wankelen.” Niemand hoort daar Hem, Die roept: „Komt hierheen tot Mij, die vermoeid bent.”
Zij verwaardigen zich niet van Hem te leren dat Hij zachtmoedig is en nederig van hart. Want U hebt deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen en hebt die de kinderen geopenbaard.
Aurelius Augustinus,
bisschop te Hippo
(”Belijdenissen”, 398)