U zag mij
Psalm 22:11a
„Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af.”
U dan Heere, mijn God, Die aan het kind het leven gegeven heeft, en het lichaam, dat Gij, gelijk wij het zien, hebt toegerust met zintuigen, samengevoegd uit ledematen, met schone gestalte gesierd, en in wie U al de neigingen van een levend wezen hebt ingeplant, die nodig zijn om het in zijn volkomenheid ongedeerd te bewaren – U beveelt mij daarom U te loven en U te belijden en Uw naam te psalmzingen, o Allerhoogste (Psalm 92:2).
Want U bent de almachtige en goede God, ook al had U alleen dat gemaakt, dat niemand anders kan maken dan Gij, de Enige, van Wie iedere vorm van zijn is, o Allerschoonste, Die alles schoon vormt en alles ordent naar Uw wet.
Deze tijd van mijn leven dan, o Heere, waarin ik mij niet herinner geleefd te hebben, maar waarvan ik wel anderen heb geloofd en uit andere kinderen de gevolgtrekking gemaakt heb, dat ik hem doorleefd heb, wil ik toch liever niet rekenen tot dit leven van mij. Want hij is gehuld in dezelfde duisternis van mijn vergetelheid als de tijd, die ik doorleefde in de schoot van mijn moeder.
Aurelius Augustinus,
bisschop te Hippo
(”Belijdenissen”, 398)