Kerkdienst is onvervangbaar
De brede christelijke traditie is niet altijd normatief voor ons doen en laten, reageert prof. dr. A. Baars op Freek Houweling (RD 4-1).
In de krant van vorige week zaterdag reageert Freek Houweling op wat ik schreef over kerkdiensten op de (tweede) feestdagen (RD 28-12). Hij gaat daarin met name kritisch in op wat ik geschreven zou hebben over de kerstnachtdienst.
Nu is een kritische reactie altijd welkom. Dat houdt een mens scherp en het debat levend. Het artikel van Houweling vraagt echter wel om een paar kanttekeningen van mijn kant; het zijn er vier.
Allereerst: was ik werkelijk zo kritisch over de kerstnachtdienst? Mijn diepe zorg concentreert zich vooral hierop: we moeten de kerkdiensten op de zon- en feestdagen niet vervangen door anderssoortige samenkomsten. ‘Gewone’ kerkdiensten –die in het licht van het Evangelie ook buitengewoon genoemd mogen worden– zijn in feite onvervangbaar. Binnen dat kader dienen de grote daden van God in de heilsfeiten ook allereerst gedacht te worden (Ps. 77:12).
Als er daarnaast, bijvoorbeeld rond Kerst, samenkomsten worden belegd die een wat ander karakter dragen, heb ik daar geen bezwaar tegen. Maar zij moeten de kerkdiensten niet ‘sluipenderwijs’ gaan verdringen. En het is precies dit punt dat mij zorg geeft!
Dat betekent dat ik –op zichzelf genomen– ook niet tegen een kerstnachtdienst ben, mits die op een Bijbels-reformatorische manier wordt ingevuld. Wanneer daar het Evangelie onverkort klinkt en naast goede kerstliederen het liefst ook psalmen worden gezongen, heb ik daar geen moeite mee. Ik weet dat samenkomsten met een dergelijk karakter ook belegd worden, onder meer in onze kerken en in gemeenten die behoren tot de Gereformeerde Bond.
Traditie
Vervolgens gebruikt Houweling zijn reactie op mijn artikel als een soort springplank om ons zijn visie voor te schotelen op de liturgische kanten van het ‘gedenken’ van de grote heilswerken van God. Heel zijn visie op het kerkelijk jaar komt in feite langs.
Hij schrijft onder meer dat een kerstnachtdienst ons „vanuit de brede christelijke traditie” wordt aangereikt om in het donker van de nacht de geboorte van Christus te gedenken. Ik zou dergelijke „mogelijkheden uit de traditie” bovendien moeten gebruiken om te komen tot een herwaardering van de traditionele Stille Week in de veertigdagentijd.
Ten slotte komt ook de laatste zondag van het kerkelijk jaar langs, waarop de overledenen in het midden van de gemeente genoemd worden. En dan volgt een –mijns inziens– volstrekt ongepaste en pastoraal zelfs verwerpelijke opmerking over het noemen van deze namen op oudejaarsavond „tussen de oliebollen en appelbeignets.” Houweling heeft er kennelijk geen besef van wat het gebed voor rouwdragende families in de eredienst op oudejaarsavond voor hen persoonlijk kan betekenen.
Meerstromenland
Nu weet ik echt wel iets over de brede christelijke traditie. Niet voor niets heb ik sinds begin 1996 in Apeldoorn onder andere liturgie(k) gedoceerd, en dat met vreugde. Maar wat is die ”brede christelijke traditie”? Die is breed, inderdaad. Maar is zij ook eenvormig?
Zelfs dat wat bekend is over de eredienst kort na het Nieuwe Testament, laat ons zien dat er een grote variëteit bestond in de opvattingen over en de vorm van de liturgie. Later beweegt de liturgie, vooral in het Westen van Europa, zich nog sterker in een meerstromenland.
Pas het Concilie van Trente heeft in de 17e eeuw voor meer eenheid gezorgd in de ”brede christelijke traditie” van met name de Rooms-Katholieke Kerk. Maar dat is dan natuurlijk wel het concilie bij uitstek dat een antireformatorisch geluid laat horen, zowel op dogmatisch als op liturgisch gebied!
Wat ik daarom echt mis in het verhaal van Houweling is een Bijbels-reformatorische toetsing van het begrip ”brede traditie”. Die is namelijk niet normatief. Ik beperk mij tot één opmerking. In de Oude Kerk werden de liturgische tijden en plaatsen steeds belangrijker. Dat gebeurde vooral in de tijd van Cyrillus van Jerusalem (ongeveer 350 na Chr.). In de paasnacht moest de opstanding van Christus herdacht worden bij de plek waar Hij was opgestaan. Het is aantoonbaar dat velen toen dachten dat die nacht daar ter plekke ‘heiliger’ was dan de dag.
Die gedachtegang is vervolgens overgeheveld naar de kerstnacht, sinds dat feest vanaf 381 in Rome gevierd is op 25 december. Maar waarom zou de nacht („Stille nacht, heilige nacht…”) heiliger zijn dan de dag en waarom zou Bethlehem of Jeruzalem heiliger zijn dan Apeldoorn?
Zomerdag
De Reformatie heeft ons –Gode zij dank– verlost van dit soort liturgische kramphoudingen. Houweling zou er daarom goed aan doen de wat oudere studies over de liturgie te lezen die in gereformeerd vrijgemaakte kring zijn verschenen, met name die van K. Deddens en van G. van Rongen. Hierin is scherpe –en mijns inziens vaak zeer terechte– kritiek te lezen op de ”brede liturgische traditie” van de kerk der eeuwen vanuit het perspectief van Schrift en Reformatie.
De Kerk leeft namelijk niet bij het herdenken van tijden of plaatsen zonder meer, maar bij het herdenken van haar Zaligmaker: Jezus Christus. Natuurlijk heeft Hij toen en daar geleefd. Dat behoeven we ook niet te verzwijgen. Maar daarmee is de kerstnacht niet ”schoner” dan de kerstdag of de paasnacht heiliger dan de paasmorgen. Ik mag –Gode zij dank– ook op een stralende zomerdag in juli beleven dat Hij geboren is en opgestaan.
De auteur is emeritus hoogleraar ambtelijke vakken en dogmageschiedenis aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.