Red mij
Psalm 35:3b
„Zeg tot mijn ziel: Ik ben uw heil.”
Wie zal mij geven rust te vinden in U? Wie zal mij geven dat U komt in mijn hart en dat U het dronken maakt, zodat ik mijn ellenden vergeet en U, mijn enig goed, omhels? Wat bent U voor mij? Ontferm U over mij, opdat ik woorden moge vinden. Wat ben ik zelf voor U, dat U mij beveelt U lief te hebben en, zo ik dat nalaat, op mij toornt en mij bedreigt met ontzettende jammer? Zou deze dan gering zijn, indien ik U niet beminde? Wee mij! Zeg mij om Uw barmhartigheden, o Heere, mijn God, wat U voor mij bent. Zeg tot mijn ziel: Ik ben uw heil. Ja, zeg dat, opdat ik het hoor. Zie, de oren van mijn hart zijn vóór U, Heere; open die en zeg tot mijn ziel: Ik ben uw heil. Ik zal deze stem naijlen en U aangrijpen. Verberg Uw aangezicht niet van mij: laat mij sterven, opdat ik niet sterf, maar Uw aangezicht aanschouw. Te eng is het huis van mijn ziel dan dat U daarin tot haar zou komen, verruimt U het. Bouwvallig is het, vernieuw het. Er zijn dingen aan die Uw ogen kwetsen: ik weet het en beken het. Maar wie zal het reinigen? Of tot wie zal ik roepen dan tot U: reinig mij van mijn verborgen afdwalingen.
Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo
(”Belijdenissen”, 398)