Dat blijkt uit een brief die de bewindsvrouw dinsdag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Volgens Ross zijn de uitvoerders van het zogenaamde Peristatonderzoek niet uitgegaan van dezelfde definities over kindersterfte.

In sommige landen geldt het begrip doodgeboorte vanaf 20 weken tot de bevalling, in andere landen geldt de norm vanaf 24 weken. Nederland gaat uit van de norm die de wereldgezondheidsorganisatie hanteert, namelijk vanaf 22 weken. Daarnaast heeft Nederland een landelijke registratie, terwijl het in sommige andere landen een registratie van enkele regio’s betreft. Ook komen de cijfers die voor het onderzoek zijn gebruikt niet allemaal uit hetzelfde jaar.

Ross verwerpt de kritiek dat de vermeende hoge babysterfte te maken heeft met het beleid inzake prenataal onderzoek. De Nederlandse regering vindt niet dat iedere vrouw onder de 36 jaar een bloedtest moet ondergaan om te kijken of de ongeboren vrucht een afwijking vertoont. Ross wijst erop dat kinderen met het syndroom van Down niet vaker sterven voor, tijdens of na de geboorte dan andere kinderen. Het aantal kinderen met een open ruggetje dat sterft is volgens Ross zo klein dat het nauwelijks invloed heeft op de cijfers over babysterfte.

Ross heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opdracht gegeven om een studie uit 2001 over het sterftecijfer van baby’s te actualiseren. Ook zal het RIVM een vergelijkend landenonderzoek doen naar de verschillende oorzaken van babysterfte, zoals de leeftijd van de moeders, het aantal reageerbuisbevruchtingen en rookgedrag.

De bewindsvrouw heeft besloten om de voorlichting aan zwangere vrouwen van allochtone afkomst over de bevalling en de hulp die ze daarbij kunnen krijgen, te verbeteren. Ook de voorlichting over het gebruik van foliumzuur, dat het risico op kinderen met een open ruggetje verminderd, gaat de bewindsvrouw intensiveren.