Kerk & religie

Atheïst en christen in debat over de Bijbel

De scheppingsgeschiedenis uit Genesis is aan een atheïst als prof. Herman Philipse niet besteed: hoe kan een openbaring betrouwbaar zijn? De wetenschap levert tenminste feiten. Slechts een wonder zou hem kunnen overtuigen.

7 January 2014 06:53Gewijzigd op 15 November 2020 08:03
Prof. dr. ir. Henk Jochemsen is bijzonder hoogleraar filosofie aan de Wageningen Universiteit namens de Stichting Christelijke Filosofie. beeld RD
Prof. dr. ir. Henk Jochemsen is bijzonder hoogleraar filosofie aan de Wageningen Universiteit namens de Stichting Christelijke Filosofie. beeld RD

Herman Philipse, hoogleraar filosofie aan de Universiteit Utrecht, en Henk Jochemsen, bijzonder hoogleraar christelijke filosofie, troffen elkaar zaterdag in Assen. Ze zouden op deze slotconferentie van de projectgroep ”Geloof jij het?” de degens kruisen over de vraag of schepping en evolutie een gelijke plaats toekomt in onderwijs en wetenschap. De discussie gaat echter vooral over de betrouwbaarheid van de Bijbel.

„Een atheïst is in dit gezelschap zoiets als een duivel”, zo begint Philipse zijn betoog. Wat hem betreft is bij het onderwerp schepping en evolutie de waarheidsvraag in het geding. „Hoe betrouwbaar zijn de kenbronnen voor ons?”

De Bijbel is volgens Philipse een menselijk boek en al helemaal geen goddelijke openbaring. De Bijbel bestaat uit een bundeling van oud-joodse en hellenistische geschriften. „Als atheïst neem ik de waarheidsclaims daarin met een korreltje zout, en ik zal u uitleggen waarom. Verder zouden we het vanmiddag eens kunnen worden over de betrouwbaarheid van de Bijbel.”

De hoogleraar wil zijn wereldbeeld graag baseren op zaken waarvan de betrouwbaarheid is aangetoond. In feite introduceert hij procedures uit het laboratorium in het dagelijks leven, die vervolgens als rechter gaan fungeren over het bestaan van God en de betrouwbaarheid van de Bijbel. „En dan vallen openbaringen af. Ik kan de juistheid daarvan niet aantonen. Welke moet ik dan kiezen? Christenen hebben hun Bijbel, hindoes hun Veda’s. Beide zeggen totaal andere zaken over de ouderdom van de aarde. Volgens de Veda’s is die nu 4 miljard jaar oud. Confronteer ik hindoes met de Bijbelse leeftijd van 6000 tot 8000 jaar oud, dan beginnen ze hard te lachen.”

De wetenschap is wat hem betreft veel eenduidiger en betrouwbaarder. „Je kunt verschillende onderzoeksmethoden loslaten op bijvoorbeeld de uitdijing van het heelal. Hoe meer theorieën er met elkaar in overeenstemming zijn, hoe dichter de wetenschap bij de waarheid komt.”

Bonobo’s

Het geloof in de openbaring van Genesis staat dus tegenover de wetenschap, stelt Philipse. „De Bijbel zegt dat de mens 6000 jaar geleden is geschapen, de wetenschap stelt dat de eerste menselijke voorouder 4 tot 8 miljoen jaar geleden is afgesplitst van de apen die wij nu kennen als bonobo’s en chimpansees. Het geslacht homo sapiens, wij dus, bestaat pas sinds 200.000 jaar. We kunnen de fossielen dateren; en de verschillende wetenschappelijke disciplines bevestigen elkaar.”

Wat hij met bijvoorbeeld de zondeval uit Genesis moet, weet de hoogleraar niet. „Waar moet ik die lokaliseren? Ik ken geen zondeval. Ik kan alles prima verklaren door evolutie. Wetenschap is voor mij een betrouwbare kenbron.”

Welke verklaring is dus de beste? Philipses antwoord laat zich raden. „Evolutionistische argumenten zijn gebaseerd op wetenschap en dus veel betrouwbaarder dan een openbaring.”

Uit de zaal komt een vraag. „Er is een theorie die stelt dat God de evolutie heeft bestuurd, het zogeheten theïstische evolutionisme. Is dat geen optie?”

Philipse fronst zijn wenkbrauwen. „Ik heb mijn wereldbeeld wetenschappelijk uitstekend gevalideerd. Waar heb ik God dan voor nodig? Het geloof in God heeft geen goede basis. Als je een wereldbeeld wilt opbouwen, doe dat dan op basis van toetsbare gegevens. Ik geloof niet in een compromismethode.”

Gelooft Philipse dan in wetenschap, wil een andere vrager weten. „U dicht mij een geloof toe? Ik kan u zeggen dat ik niet geloof in openbaring. Dat is niet wetenschappelijk verantwoord. Geloof in religie berust niet op kennis, maar op verbeelding.”

Echt moeilijk maken de vragenstellers het de Utrechtse hoogleraar niet. De zaal is echter wel aan het denken gezet. Eén persoon, die als christen binnenkwam, meldt aan de zaal dat ze is overtuigd door het atheïstische betoog.

In het forum gaat Henk Jochemsen echter in de tegenaanval. „In het boek ”God bewijzen” van Stefan Paas en Rik Peels worden de meeste argumenten van u al weerlegd, althans stevig beargumenteerd.”

Philipse: „Ik heb dat boek voor een deel gelezen, maar die conclusie trok ik niet.” Hilariteit in de zaal.

Jochemsen: „Dat u niet overtuigd bent, is wat anders.” Opnieuw gelach. „Veel fundamenteler vind ik uw methode. U twijfelt aan alles, behalve aan uw kenbron: de wetenschap. Ik wil u confronteren met een stelling van de filosoof Karl Popper: „Wetenschap is als een net dat van alles naar boven haalt uit de zee. Als dan de wetenschapper zegt: In de zee zijn geen andere levensvormen dan ik in mijn net vindt, dan heb je een vergaande beperking van de werkelijkheid.” En dat is wat u doet. Uw redeneert alsof er geen andere kenmethoden zijn dan het menselijk redeneervermogen en de waarneembare werkelijkheid.”

Blind geloof

De tweede stelling die Jochemsen voorlegt aan Philipse is van Einstein: de relatie tussen een wetenschappelijke formule en de werkelijkheid is zoals die tussen het garderobenummer en de mantel. Je vindt je mantel terug, maar het nummer zegt niets over de mantel. „Wetenschap levert dus geen steekhoudende visie op de werkelijkheid op”, concludeert de christelijke filosoof.

Philipse reageert verrast. „Ik wilde het juist over de wetenschappelijke methode hebben.” De spelregels voor goede wetenschap zijn wat hem betreft helder: wetenschappelijke theorieën moeten toetsbaar zijn, voorspellingen opleveren over feiten die nog niet zijn ontdekt, en ze moeten weerlegbaar zijn. Als een theorie weerlegd wordt, moet de wetenschapper bereid zijn deze in te trekken.

De vraag van Jochemsen laat hij verder rusten en hij formuleert zorgvuldig een tegenvraag: „Ik ontmoet hier mensen die met grote zekerheid geloven in de Bijbel. Waarom denkt u eigenlijk dat de Bijbel betrouwbaar is als bron van kennis? U kunt zeggen dat die Bijbel door een almachtige God is gegeven, dus alles wat erin staat moet waar zijn. Maar dat zeggen andere culturen ook van hun goden en religieuze geschriften. Waarom gelooft u zo blind in de betrouwbaarheid van de Bijbel? Dat is mij een compleet raadsel.”

Jochemsen: „Dat is zeker geen blind geloof. Maar wat ik wil betogen is dat de wetenschappelijke benadering een beperking van de werkelijkheid inhoudt. Er zijn kennisvormen en ervaringswijzen die daar bovenuit gaan. Het geloof is een ervaringswijze; en er is geen redelijke grond om dat niet aan te nemen. Er zijn wel degelijk redelijke argumenten om de Bijbel aan te nemen als betrouwbaar. Profetieën zijn uitgesproken voordat ze plaatshadden; ze zijn bijvoorbeeld aan te wijzen in de geschiedenis van Israël en in die van Jezus. Ik zeg niet dat het geloof daarop gebaseerd moet zijn, maar ik denk wel dat er redelijke bewijzen zijn om te geloven in de God van de Bijbel.”

Philipse: „Ik zei al dat als ik in New Delhi college geef…”

Jochemsen: „Maar dat zegt niets over de waarheid…”

Philipse: „U onderbreekt mij, ik wil even mijn zin afmaken.”

Jochemsen: „Ik wist al wat u ging zeggen.” Hilariteit in de zaal.

Philipse: „Als ik in New Delhi college geef, zeggen hindoes precies hetzelfde over hun Veda’s. Zij zeggen ook dat er allerlei voorspellingen gedaan zijn, die uitgekomen zijn. Nu zijn die Veda’s volstrekt in conflict met de openbaring in het Nieuwe Testament. Ik zie niet in waarom je de ene wel zou geloven en de andere niet.”

Borreltafelargument

Peels en Paas noemen deze redenering in hun boek een borreltafelargument. „Wat dit argument zegt, is: we kunnen maar één leven leiden. En verder? Helemaal niets. Het zegt niets over de waarheid of onwaarheid van onze overtuigingen. Als een atheïst op Jakarta was geboren, was hij ook moslim geweest.”

Toch is Philipse niet onder de indruk van de argumenten van zijn opponent. „Ik geloof dat ik niet overtuigd word door uw argumenten.”

Jochemsen bevestigt dat. „Op dit vlak zullen we elkaar nooit overtuigen.”

„Jammer”, vindt Philipse.

Jochemsen: „Het is een botsing tussen geloofsovertuigingen.”

Philipse: „Zo zie ik dat helemaal niet.”

Jochemsen: „Maar ik wel.” Opnieuw gelach in de zaal. „En u bent absoluut niet van plan om u te laten overtuigen, net zo min als ik.”

Philipse: „Welnee, ik heb in mijn boek ”God in the Age of Science” een voetnoot opgenomen. Daarin staat dat wanneer ik ’s avonds op mijn balkonnetje in Amsterdam zit en ik zie dat de sterrenhemel zich drastisch verandert, en in het Hebreeuws de zin vormt ”Ik ben de ware God en de Schepper van deze wereld”, dat ik dan volstrekt overtuigd zou zijn van de waarheid van de Bijbel.”

Jochemsen: „Dat noemen we dan een wondergeloof.” Philipse gelooft kennelijk toch.

www.geloofjijhet.com

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer