God prijzen
Psalm 145:3
„De Heere is groot en zeer te prijzen; en Zijn grootheid is ondoorgrondelijk.”
De mens wil U prijzen. De mens, een deel van Uw schepping. Ja de mens, hoewel hij zijn sterfelijkheid in zich omdraagt en het getuigenis van zijn zonde en het getuigenis dat Gij de hovaardige weerstaat, toch wil de mens, een deel van Uw schepping, U prijzen.
Gij wekt hem ertoe op dat het zijn lust is U te loven, want Gij hebt ons geschapen tot U en ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in U.
Laat mij, Heere, weten en inzien, wat voorafgaat: U aan te roepen of U te prijzen, en: U te kennen of U aan te roepen. Maar wie roept U aan, wanneer hij U niet kent? In zijn onwetendheid kan hij een ander aanroepen. Of wordt Gij veeleer aangeroepen, opdat Gij gekend wordt? Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Wie zij niet geloofd hebben? Of hoe geloven zij, zonder die hun predikt? (Rom. 10:14).
En zij zullen de Heere prijzen, die Hem zoeken? Want wie Hem zoeken, vinden Hem en wie Hem vinden, zullen Hem prijzen. Laat me U zoeken, Heere, terwijl ik U aanroep. En laat mij U aanroepen, terwijl ik in U geloof. Want U bent ons verkondigd. U roept mij tot geloof dat Gij mij geschonken hebt, dat Gij in mij hebt gewekt door de menswording van Uw Zoon, door de dienst van Uw verkondiger.
Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo
(”Belijdenissen”, 398)