Autonoom mensbeeld zit apologetiek in de weg
Hoe komt het dat apologetische argumenten meestal niet werken?
Voor ons christenen voorzien apologetische argumenten in een behoefte: ze verschaffen ons geloof een redelijke basis. Maar helpen de argumenten wanneer u over het tuinhek hangend met de buurman in gesprek gaat of wanneer u met een vriendin ergens koffie gaat drinken? Nauwelijks. Ik probeer in deze bijdrage uit te leggen waarom dat zo is, aan de hand van een blik op mensbeelden in de geschiedenis.
Scheidsrechter
De wortel van de beperkte effectiviteit van apologetiek ligt in het feit dat de eigen rede het uitgangspunt van de mens is geworden. De Canadese filosoof Charles Taylor laat zien hoe veranderingen in het mensbeeld er in de verlichting voor zorgden dat de menselijke rede ineens zo heel erg belangrijk werd. Het was niet zomaar een kwestie van hoogmoed, maar bittere noodzaak om het verstand een centrale plaats te bieden.
René Descartes walgde aan het begin van de verlichting, in de 17e eeuw, namelijk van de religieuze oorlogen van zijn tijd (hij vocht zelf in het leger). De elkaar bevechtende kerken claimden allemaal de waarheid te bezitten. Descartes ging toen op zoek naar een nieuwe basis op grond waarvan een normale dialoog mogelijk was. Hij vond die in de rede. Die alleen zou scheidsrechter over de waarheid moeten zijn.
Zo kwam de rede in het middelpunt te staan. Descartes begon bij zichzelf. Hij maakte de mens tot het beginpunt van denken over God en wereld: „Ik denk, dus ik ben.” Al denkend meende Descartes te kunnen bewijzen dat God bestond en dat de wereld er echt was. Een nieuw mensbeeld was ontstaan: een geïsoleerde mens die los van de wereld en los van God zichzelf als ijkpunt neemt.
Dit nieuwe mensbeeld verschilde aanzienlijk van het klassieke en het christelijke mensbeeld. De Griekse wijsgeer Plato zag de mens niet geïsoleerd, maar als onderdeel van een groter geheel. Alles wat je in de wereld tegenkomt, ontleent volgens hem betekenis aan ideeën die zich boven deze wereld bevinden. De mens vindt zijn betekenis door buiten zichzelf te kijken, naar zijn verbondenheid met deze ideeën. Je bent mens door je verbondenheid met het rationele principe waarvan de kosmos doortrokken is.
Bij het klassieke christelijke mensbeeld van kerkvader Augustinus is die verbondenheid met een betekenisvolle buitenwereld er nog steeds. De platonische ideeën hebben bij hem plaatsgemaakt voor God en de goddelijke scheppingsgedachten. Maar hij wijst de weg naar God al wel via de menselijke ziel. Er is dus bij hem al sprake van een zekere verinnerlijking. Bij Descartes werd die verinnerlijking eeuwen later geradicaliseerd.
Maar het atomistische mensbeeld van Descartes leidde tot allerlei problemen. Waar hij zelf nog vol zelfvertrouwen zichzelf, God en de wereld meende te kunnen bewijzen, bleek algauw dat dit optimisme niet vol te houden was. David Hume begon te twijfelen aan zijn zintuigelijke waarnemingen en even later stelde Immanuel Kant dat we vanuit ons eigen denken eigenlijk niets over God kunnen weten.
Het probleem van de elkaar bevechtende christelijke kerken werd dus opgelost door een nog veel groter probleem. Van een mensbeeld waarin de mens zichzelf als onderdeel van een groter geheel, een groter iets, verbonden met God beschouwde, was de mens nu alleen, geïsoleerd en op zichzelf geworpen. De mens was voortaan alleen, zonder God in de buitenwereld.
Brug
Terug naar de apologetiek. Je kunt je voorstellen dat die in de periode van de verlichting en erna probeerde in te spelen op de verandering die Descartes had aangebracht door de rede zo centraal te stellen. Als je nu met het verstand kunt bewijzen dat God bestaat, dan hebben we door middel van het denken de weg tussen mens en God weer hersteld en de verlichting met haar eigen wapen verslagen. Als iedereen de onweerlegbaarheid van de argumenten ziet, gaat men weer geloven in God. Dan komt alles goed.
Maar dat gebeurde niet. Waarom niet? Omdat kennis eenvoudig niet voldoet als middel om de brug tussen mens en God te slaan. Het begint met geloof. Het begint met een mens die reeds verbonden is met God. Je zou zelfs kunnen zeggen dat waar mensen zichzelf zien als onderdeel van een groter geheel en verbonden met God, het kenprobleem (van Hume en Kant) gewoon niet aan de orde komt. Pas zodra je begint met een mensbeeld van een autonome, geïsoleerde mens die zelf basis en beginpunt is, wordt het kennen een probleem. Ons vermogen te kennen is ons niet geschonken om autonoom, los van God, te functioneren. Je zou kunnen zeggen dat bij een gezond mensbeeld het kennen goed functioneert, maar dat bij een ongezond mensbeeld het kennen ook ziek blijkt te worden.
Een voorbeeld van een mens die zichzelf zag als onderdeel van een groter geheel en verbonden met God, en pas van daaruit denkend tot argumenten voor het bestaan van God probeerde te komen, is de middeleeuwse theoloog Anselmus. Zijn argument voor Gods bestaan was geen poging om eerst God te bewijzen om dan in God te gaan geloven. Zijn motto was juist: „Ik geloof opdat ik mag begrijpen.”
Aanklacht
Hierom werken apologetische argumenten dus meestal alleen voor mensen die reeds in God geloven: het begint met geloof en verbondenheid met het grotere geheel, pas daarna komt het kennen. Vanaf het moment dat Descartes het kennen geïsoleerd vooropstelde, ging het daarom bergafwaarts met het geloof.
Apologetiek kan hiervoor geen echte oplossing bieden, omdat het probleem te diep zit. Apologetiek is in zekere zin zelf onderdeel van het probleem van de moderne mens, voor zover het los van geloof God probeert te bewijzen. Een echte oplossing zou zijn om met een mensbeeld te beginnen dat weer verbonden is met het geheel (en met God). Maar we kunnen niet zomaar terug in de tijd, en het werkt ook niet wanneer de doelgroep wel het kennen en het kenprobleem vooropstelt.
Toch lijkt het erop dat met de komt van het postmoderne denken er zich nieuwe mogelijkheden voordoen. Je kunt het postmodernisme zien als één grote aanklacht tegen de gedachte dat het autonome denken de oplossing is. Dit biedt nieuwe mogelijkheden voor een apologetisch gesprek. Hoe precies, is moeilijk te zeggen. Het zal moeten blijken bij de schutting of aan de koffie.
Jos de Keijzer, promovendus aan Luther Seminary in Minnesota (VS). Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl