Naar de stad van koning David
Twee stille figuren verlaten Nazareth. Een timmerman uit de stad, met een zwanger meisje bij zich, nee, waarschijnlijk zonder ezel, en nog zonder kind, zonder Christus in de kribbe. Daarom moesten ze naar Bethlehem, de stad van koning David. Dat was naar het bevel van de keizer uit Rome, maar vooral naar de belofte van de Koning der koningen.
Augustus, de keizer in het verre Rome, heeft nog nooit van de komst van Jezus van Nazareth gehoord. En als deze machtige wereldregent jaren later de laatste adem uitblaast, heeft hij nog steeds niet van Jezus gehoord. Wist hij veel! Toch is het diezelfde Augustus in Rome die een gebod laat uitgaan, waardoor in Nazareth, ver weg van Rome, twee jonge mensen hun schamele spullen pakken en de stad verlaten.
Het kon niet anders, zo moest het wel gaan. Want Micha had geprofeteerd dat het ’t kleine Bethlehem Efratha zou zijn waaruit Christus zou voortkomen, Hij Die een Heerser zou zijn in Israël. De dieper liggende oorzaak van deze beschrijving is dus niet politiek, maar heilsordelijk van aard. Hoewel Gods Naam nergens in de eerste zeven verzen van Lukas 2 wordt genoemd, staat hier alles onder het bevel van de Heere der heren.
Augustus, die naar God en Zijn gebod niet vraagt, doet slechts wat hij doen moet, wat hem van Hogerhand wordt opgedragen, als een loopjongen van de Allerhoogste. Zo leidt God alle dingen en staan Hem de besluiten van alle mensen ten dienste. „Des konings hart is in de hand des Heeren als waterbeken. Hij neigt het tot al wat Hij wil” (Spreuken 21:1). Want God regeert en zal Zijn almacht tonen.
Abraham Kuyper heeft zich erover verbaasd dat in Lukas 2 zulke uiteenlopende namen als in één adem worden genoemd: Rome en Bethlehem, een wereldstad in een keizerrijk, en een gehucht in het veld van Efratha. En dan nóg twee namen: Augustus en Jezus. De keizer van de zevenheuvelenstad vol marmer, de verhevene, die als een ”divus”, als een god wordt aanbeden, en een Kind dat straks in een beestenbak wordt neergelegd.
Maar in Bethlehem wordt de kerkgeschiedenis geschreven. Keizer Augustus, die regeert over grote delen van Europa, Azië en Afrika, wordt straks begraven onder een grafheuvel in Rome, terwijl Jezus als de ware Verhevene, als Degene Die regeert van zee tot zee en tot aan de einden der aarde, terugkeert naar Zijn Vader in de hemel.
Als het kerstverhaal nog beginnen moet, wordt eerst de keizer van Rome genoemd. Het verbaasde Kuyper. Toch, niet Augustus in Rome schrijft de geschiedenis, maar Jezus. „De kribbe staat midden in de wereldgeschiedenis” (G. Wisse).
Twee figuren verlaten Nazareth. Twee kinderen van God gaan op reis. Romes keizer had het gezegd, bevolen zelfs. Deze „overste dezer wereld” had een gebod doen uitgaan dat de gehele wereld (het toenmalig bekende Romeinse Rijk) beschreven zou worden. De Heere regeert, en daarom moest dit gebod uitgaan. Augustus deed dat opdat de profetie vervuld zou worden: „Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst” (Jesaja 9:5).
Keizer Augustus heeft van Jezus nooit gehoord, in zijn leven niet, en toen hij stierf niet. Hij is slechts een vazal van de Koning der koningen, een klein radertje in het heilsplan Gods, een randfiguurtje in het kerstevangelie. Er mag dan een troon staan in een paleis in Rome, in de hemel staat ook een troon: „Zo hoog Zijn troon moog’ boven d’aarde wezen…”
Keizer Augustus wordt, zegt Luther, als een klosje gebruikt in het hemelse weefgetouw om Gods raad te volvoeren. In deze verzen van Lukas wordt Gods Naam weliswaar niet genoemd, maar toch is dit Gods geschiedenis: „Zijn wil gebiedt, en ’t wordt terstond.”
Jozef gaat voorop. Nazareth ligt al achter hen. Voor hen ligt de weg naar het zuiden. Ongeveer 150 kilometer ver, in die tijd een dag of vijf, zes lopen. Hij heet Jozef, is timmerman. Zij heet Maria, een meisje, een maagd nog maar. Als eenvoudige belastingbetalers moeten ze in Bethlehem, de vaderstad, beschreven worden, niet in Nazareth. Samen gaan ze onderweg. De keizer wil het. En God heeft aldus besloten.
Maar, misschien wílde Maria echt naar Bethlehem, vurig zelfs? Heeft ze iets van het oude profetenwoord over Bethlehem verstaan? „Een nadenkende geest als de hare kon zeer goed inzien dat het edict van keizer Augustus een middel in de hand der Voorzienigheid was om de voorzegging uit Micha 5:1 ten opzichte van de geboorteplaats van de Messias in letterlijke zin te vervullen” (J. J. van Oosterzee).
Ze moeten beschreven worden. De feiten liggen er. Hier valt niets meer te profeteren. Want Hij, Die geboren staat te worden naar de mond der profeten, is reeds aan het komen. De eerste bleeklichte streep staat reeds aan de horizon. De morgen gloort, de duisternis gaat wijken. Het daagt reeds in het oosten. „Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan” (Maleachi 4:2).
„En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad.” Keizer Augustus wilde de onderdanen in zijn rijksgebied beschrijven, inschrijven in de Romeinse boeken, elke familienaam en ieders stukje grond registreren in het kadaster van de burgerlijke stand, omwille van de fiscus. Een politieke maatregel met voor velen grote sociale gevolgen, een complete volkstelling (een census). Een volksverhuizing en dus een enorme administratieve en logistieke operatie.
„De gehele wereld” (met minder neemt Augustus geen genoegen) moest beschreven worden. Om staatkundige redenen wordt het ganse land in rep en roer gebracht, alleen maar omdat Jozef en Maria naar Bethlehem moeten. Naar de Schriften en naar Gods voorzienige bestel. Calvijn zegt: „De bewonderenswaardige voorzienigheid Gods blinkt hier uit. Dit besluit van de overheerser doet Maria haar woning verlaten. Was zij niet door geweld genoodzaakt geworden, dan had zij volgens haar voornemen haar barensuur thuis afgewacht. Zo is de zaakgelastigde van de Keizer, zonder dat hij dat weet, de heraut van God, die Maria naar de van God verordende plaats roept.”
In Nazareth staat Jozefs timmerwerkplaats, maar in de regio Bethlehem-Juda moeten ze zijn, want Jozef was uit het huis en geslacht van David. Daar worden de geslachtsregisters van het huis van David bewaard. In Bethlehem zijn ze schatplichtig (hoewel het de vraag lijkt te zijn of vrouwen zich ook moesten laten inschrijven), en dus moet daar de registratie plaatsvinden.
Over een paar dagen wordt in Bethlehem de belofte vervuld, naar het woord van Micha. Rome moet eraan meewerken dat God mens zou worden, in Bethlehem, het broodhuis, in een uithoek van het Romeinse Rijk. Zo heeft Gods voorzienigheid besloten. Hij volvoert Zijn raad en zal Zijn almacht tonen. Dwars door Augustus’ beschrijving heen schrijft God Zijn eigen Schrift.
Het is een lange reis, te voet van Nazareth naar Bethlehem, van het vergeten Galilea naar het platteland van Efratha, langs Samaria (of misschien wel met een omweg door het Overjordaanse, om de Samaritanen te vermijden, voor de zekerheid zeg maar). Ze moeten zelfs Jeruzalem voorbij. Een zware tocht, zeker voor Maria, hoogzwanger, bijna zijn haar dagen vervuld. Voor Jozef ook, haar ondertrouwde man, voor wie haar zwangerschap een vreemde verborgenheid is, een mysterie dat hij niet begrijpt. Ze gaan, waarschijnlijk met een hart vol vragen en raadsels, maar gedwee, saamhorig, in het geloof, tegen hoop op hoop, op hoop van zegen.
Alzo gaan die beiden tezamen, om belastingtechnische redenen, op naar Bethlehem, de plaats van hun herkomst, hoe ongelegen zoiets voor hen op dit moment ook komt. God neemt hen als blinden bij de hand, opdat ze zouden komen waar ze wezen moeten. En zo gaan ze de weg achter het Kind aan, de weg van de kinderlijke gehoorzaamheid.
Twee reisgenoten die elkaars geestelijke bond- en heilgenoten zijn, zegt prof. Wisse. De uitkomst zal niet falen. Straks worden de sluiers weggenomen. Het Woord zal vlees gaan worden. Het Heilige dat uit haar geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. Hoe wonderbaarlijk. Alleen, daar weten deze twee jonge mensen nog niet alles van.
Kohlbrugge zegt: „Om dit ene kind van Bethlehem te laten geboren worden, moesten alle volken der aarde door elkaar worden geworpen, en dat wel opdat zij, die van nature kinderen des toorns zijn, in genade zouden worden aangenomen. (…) Zonder deze wonderbare beschikking van Augustus zou het Maria, ofschoon zij wist Wie zij onder ’t hart droeg, nooit zijn ingevallen naar Bethlehem te gaan. (…) Geen mensenkind, ook Jozef niet, dacht eraan dat deze gehele schatting geen ander doel had, dan de Heiland in Bethlehem te doen geboren worden.”
„En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt.” Maria, de maagd, de gezegende onder de vrouwen, vervuld met de hemelse Bruidegom, gaat met hem mee. Zo gaan ze op reis, als twee pelgrims, vreemdelingen hier beneên, een grote verborgenheid bij zich. Ze gaan de weg des vredes, richting Bethlehem, waar God mens zou worden, als Vredevorst in de kribbe. „Bethlehem is de stede, daar is ’t geschied, voorwaar.”
1. En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van de keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden.
2. Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrénius over Syrië stadhouder was.
3. En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad.
4. En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, (omdat hij uit het huis en geslacht van David was);
5. Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was.