„Stadsbestuur Rotterdam moet kleur bekennen”
Het stadsbestuur van Rotterdam moet in de discussie rond de spreiding van kansarmen eindelijk eens kleur bekennen, vindt Dominic Schrijer. „Willen Burgemeester en Wethouders het armoedeprobleem in de achterstandswijken aanpakken of gaat het hen om allochtonen in minaretten?” zo vraagt de deelraadsbestuurder van de wijk Charlois zich af.
Schrijer (PvdA) was degene die na de zomer als eerste zei dat Rotterdam een limiet moet stellen aan het aantal kansarme nieuwkomers dat de stad in wil. Zijn punt werd breed uitvergroot door Leefbaar Rotterdam, dat over een ”allochtonenstop” begon. Schrijer vindt dat het debat daarna rare trekjes heeft gekregen en lang niet altijd gaat over de problemen die hij wil aankaarten.
„Het belangrijkste is dat Rotterdam de armoede gaat bestrijden”, vindt de bestuurder. „Te veel mensen kunnen zichzelf niet redden. Ze drommen samen in de oude wijken, die ook nog eens een grote toestroom van buiten de stad te verwerken krijgen. Dat gaat de spankracht van deze buurten ver te boven.”
Om hoeveel kansarmen het precies gaat, is onbekend. De GGD schat dat Rotterdam 15.000 illegalen telt: uitgeprocedeerde asielzoekers zonder vluchtelingenstatus, mensen die zich helemaal niet melden als vluchteling en illegale arbeiders. Daarnaast herbergt de stad een groep legalen, die niet goed voor zichzelf kan zorgen: Antilliaanse jongeren, een deel van de asielzoekers mét een verblijfstatus en autochtone drop-outs.
Schrijer schat dat het totaal om 30.000 tot 40.000 kansarmen gaat. „Ze hebben geen regulier inkomen of huisvesting en een groot deel spreekt de taal niet of weet de weg niet. Voor deze groep moet de stad iets doen. Hulp bieden aan de mensen die iets willen maken van hun leven, en de onwilligen hard aanpakken. Rotterdam moet de boodschap uitstralen dat het voor nieuwe kansarmen weinig zin heeft om naar Rotterdam te komen.”
Schrijer, die regelmatig PvdA-leider Wouter Bos over dit onderwerp informeert, heeft concrete voorstellen. Hij pleit voor bestrijding van criminaliteit en illegale overbewoning, vrijmaken van duizenden woningen voor kwetsbaren en begeleid wonen en inburgeren voor Antilliaanse jongeren.
Schrijer ergert zich aan de toon die Leefbaar Rotterdam in het spreidingsdebat aanslaat. „Zij maken er een etnisch en religieus thema van en zeggen dat de stad te veel allochtonen telt. Die groep zorgt voor overlast, waardoor Rotterdam niet meer buitenlanders zou moeten opnemen.”
Schrijer vindt dat het college, naast Leefbaar Rotterdam bestaande uit CDA en VVD, duidelijk moet stellen dat het in het spreidingsdebat om armoedebestrijding gaat. „Ze laten in het midden of het om een etnisch of een sociaal-economisch probleem gaat. De wethouders van Leefbaar Rotterdam blijven maar over moskeeën, minaretten en allochtonen rondtoeteren en de rest neemt daar geen afstand van. Daarmee krijgt het college in en buiten de stad écht geen draagvlak voor zijn plannen.”
Hoe Burgemeester en Wethouders de problemen in Rotterdamse wijken willen aanpakken, weet hij niet. Dat er wat moet gebeuren, staat vast voor ”Spangenees” Rinus van den Heerik (47). „Ik woon al 24 jaar in Spangen. Het was leuk, maar nu niet meer.”
Tijdens de renovatie in de jaren tachtig trokken de oorspronkelijke bewoners weg uit Spangen. „De illegale pensions stroomden vol met allochtonen. Grote groepen van hen zijn op zichzelf gebleven: ze trekken naar elkaar toe, zien elkaar in de eigen cafés en spreken de eigen taal.”
Zijn Marokkaanse maat Rabah Kasmi (37) ziet de problemen ook. „Het was echt leuk om hier te wonen. Mensen gingen met elkaar om. Je ziet nu dat iedereen die kan, wegtrekt. De ouderen die weinig geld hebben, blijven achter. Ik ben Marokkaan, maar ook Nederlander. We moeten samenleven, contact hebben met de buren en de Nederlandse wetten respecteren. Ja, integreren is nodig. In dat opzicht had Pim Fortuyn gelijk: mannen en vrouwen die hier wonen, moeten de taal leren. Hoe kun je anders omgaan met de andere bewoners in de straat?”
De straat in Spangen waar de twee wonen telt zes Nederlandse gezinnen. „Als die huizen vrijkomen moet de woningbouwvereniging kunnen bepalen wie er in komt. De corporatie krijgt veel klachten over wat er allemaal gebeurt, maar ze kunnen niets doen tegen de aso’s”, aldus Van den Heerik.
„Er is hier veel ruzie, er wordt ingebroken, mensen poepen en plassen in de portieken, breken brievenbussen open, galerijen worden vernield. Ik pak een Marokkaans jongetje dat iets kapot heeft gemaakt bij zijn oor en spreek zijn ouders aan op wat hij heeft gedaan. Maar de ouders willen het niet horen”, aldus Kasmi, die actief is binnen de Marokkaanse Vereniging Spangen.
De kinderen zijn volgens hem het grootste probleem. „Ze zijn niet goed opgevoed en hebben geen respect voor anderen. Hun ouders zijn bang voor ze. Kinderen dreigen de hulpverleners in te schakelen als hun ouders ze slaan, de mentaliteit is veranderd. Deze jeugd heeft alleen respect voor de politie, maar die moet dan wel strenger optreden. Op school voeden ze de kinderen ook niet op. Ze moeten hun meer aandacht geven, maar ze willen vooral meer kinderen op school.”
De politiek moet een keertje wakker worden, meent Van den Heerik. „Ze moeten wetten veranderen zodat ’het vuil’ er tussenuit kan worden gehaald en de normale mensen overblijven. Ze hadden twintig jaar geleden al moeten beginnen met mengen. Waar de politici wonen fluiten de vogels en hier fluiten de kogels. Niet alleen de blanken in deze wijk klagen, ook Marokkanen en Turken. Wie wil hier nou wonen? Alles zit op een kluitje. De galerij boven mij wordt bewoond door vijf gezinnen uit één familie. „Hé kaaskop, wanneer ga je verhuizen? Dan kan mijn opa in die tuin zitten”, zei een buurjongetje pas tegen mijn vriendin.”
Door de opkomst van Fortuyn ging Van den Heerik in 2002 voor het eerst stemmen. „Mijn vader zei altijd: Ze zeggen, stem op mij, want dan krijg jij het beter. Maar ze bedoelen, stem op mij, want dan krijg ik het beter.”