Erken moderne devotie als erfgoed
De middeleeuwse beweging van de moderne devotie verdient Unesco-erkenning als Nederlands immaterieel erfgoed, vindt prof. dr. Frits van Oostrom.
Toen ik student was, besteedde ik het salaris van mijn student-assistentschap grotendeels aan vakboeken. Er was echter een rubriek die ik steevast met een gerust hart negeerde: de boeken uit en over de devotio moderna. Dat leek me toch zo’n saai en afgegraasd terrein. Eigenlijk heb ik deze jeugdzonde pas dertig jaar later, werkend aan mijn boek ”Wereld in woorden”, goedgemaakt. Maar late roepingen zijn dikwijls het sterkst, en inmiddels vormt het hoofdstuk over de moderne devotie voor mij een van de dierbaarste gedeelten van mijn boek.
Bovendien heb ik gemerkt dat het terrein nog allerminst is afgegraasd, integendeel. Er is juist nog zo veel te doen, van basiswerk tot en met vergezichten en grensoverschrijdend onderzoek. Er is behoefte aan een grootschalig onderzoeksproject, met Europese uitstraling, om de moderne devotie voor wetenschap en samenleving op de kaart te zetten op de schaal die zij verdient.
En wordt het geen tijd om de beweging erkend te krijgen als Nederlands immaterieel erfgoed? Op de met de Unesco verbonden lijst staan nu het bloemencorso van Zundert en de Boxmeerse vaart, onlangs nog vergezelschapt van de psalmenzang met bovenstem in Genemuiden en het circus, dat ook een erg Nederlandse traditie schijnt te zijn. Ik gun al die partijen hun erkenning en vitaliteit, maar zijn ze niet wat iel in vergelijking tot het erfgoed van de moderne devotie, vermoedelijk de enige van oorsprong Nederlandse geestelijke stroming van waarlijk mondiale betekenis in ruimte en tijd?
Om die grote betekenis te verduidelijken, wil ik stilstaan bij drie facetten van de devoten: hun tekstcultuur, hun context en hun verhouding tot het priesterschap. Bij elk van deze punten trek ik een actuele parallel.
Tekstcultuur
De moderne devotie heeft ons talloze handschriften nagelaten die uitmunten door schoonheid in soberheid. In totaal kunnen het er zomaar 600.000 zijn geweest. Onder devote handen maakte de boekcultuur in de Nederlanden een ongekende opgang, reeds voor de boekdrukkunst. Opvallend aan de achterliggende tekstcultuur is de principiële openheid. Een karakteristieke tekst van de beweging kenmerkt zich niet door de dwingende structuur van een betoog waarin geen stukje van zijn plaats kan, maar veeleer door een moduleachtige structuur, een tekst als blokkendoos om zo te zeggen, die allerlei keuze en geschuif toelaat.
Het beste voorbeeld van zo’n open tekst is vermoedelijk ”De navolging van Christus”. Dit is geen doorgecomponeerd traktaat uit de pen van een genie, maar meer een bloemlezing. Thomas a Kempis was minstens zozeer de samensteller als de schrijver van dit werk. Voor literatoren van de klassieke stempel doet deze tekstvorm vreemd en ietwat oneigenlijk aan: een meesterwerk moet een doortimmerde structuur en een volbloed auteur hebben, liefst met een voornaam waar je een glossy aan kunt ophangen.
Maar het zou weleens kunnen zijn dat een jongere generatie lezers zich hier veel minder ongemakkelijk bij voelt. De tekstcultuur op internet kenmerkt zich immers door eenzelfde openheid (en veelal anonimiteit) als die van de devoten. Voor mij staat vast dat de tekstcultuur van de toekomst verregaand fluïde zal zijn. Ook hierom durf ik de ”Imitatio” nog een lang leven te voorspellen. Het is de ideale vorm voor een tekst heden ten dage: een open boek. Of in Thomas’ eigen woorden: „Vraag niet wie dit heeft gezegd, maar heb aandacht voor wat wordt gezegd” (”Navolging” I, 5, 6).
Context
Ik zou graag zien dat de moderne devotie eens zou worden doorgelicht vanuit het perspectief van de organisatiesociologie. Religie kan niet zonder organisatie, al helemaal niet als zij haar spiritualiteit niet enkel wil beleven maar ook voor-leven. Geert Grote moet dit hebben beseft. Het kwam goed uit dat hij een academisch geschoolde jurist was, want er was veel te regelen in de beweging.
Die koos er namelijk voor het hele godgewijde leven op een andere leest te schoeien, met als haar vroegste vorm niets minder dan een nieuwe, derde weg die de polariteit van kerk en wereld transcendeerde: een leven gans op God gericht, maar voluit in de wereld blijvend. Een levenswijze in een gemeenschap van godgewijde zielen, maar wonend in gewone burgerhuizen in de stad, en zonder andere gelofte dan de afspraak met elkaar.
Bovendien stichtten ze scholen –ook voor mensen van buitenaf– en onderhielden ze een arbeidsintensief boek- en bibliotheekbedrijf, met materiaalinkoop, specialisaties en vertakkingen. En elke dag konden door bijvoorbeeld de pest weer nieuwe steunpilaren uit dit leven worden weggerukt en moesten opvolgers klaarstaan, vervangers inspringen en noodverbanden worden aangelegd.
Ook de missie in de buitenwereld vergde veel slagkracht. Zodra de devoten de deur uitgingen stonden ze midden in het leven dat ze afwezen. Hun inkeer schreeuwde afkeer uit. Het kan niet anders of die confrontatie heeft irritatie opgeroepen. „Laat ons toch vredig naar de hel gaan”, schijnt ooit een Zwolse magistraat Geert Grote te hebben toegebeten. Maar niemand die ze iets kon maken, juist omdat ze met meer waren en zich goed hadden gevestigd.
Je zou de beweging in dit opzicht kunnen vergelijken met de Occupybeweging. Natuurlijk moeten we de vergelijking vooral niet te ver doortrekken, maar toch: de keuze om zich groepsgewijs te nestelen in het centrum van de wereld die men afwijst, en deze continu voor te houden, ook door kleding en gedrag, dat men daar leeft voor de verkeerde waarden, is als manifestatie van provocatieve afkeer absoluut herkenbaar. Ook de aandacht voor interne organisatie heeft Occupy trouwens met de moderne devotie gemeen. Achter die vieze tentjes van die ordeloze zwerfkampeerders in een park ging in feite een doordachte organisatie schuil, met scherp omschreven verantwoordelijkheden, eigen rituelen en een intensieve vergadercultuur waarin het collectief het individu de maat nam.
Alleen: de Occupybeweging, begonnen in 2011 en toen snel verbreid geraakt, lijkt aan het eind van 2013 alweer ter ziele, en kan wat dat betreft als beweging niet in de schaduw staan van de moderne devotie. Die bracht niet alleen gedurende haar eerste jaren tientallen vestigingen voort, maar kende op haar hoogtepunt 600 huizen en kloosters, zou een eeuw lang blijven bestaan en tot op heden voor menigeen een bron van inspiratie blijven.
Priesters
Na deze punten van tekst en context van de moderne devotie wil ik tot slot kort stilstaan bij hun kruistocht tegen de focaristen, de priesters „met een dame bij de haard.” Ook hier is een parallel te trekken. Garry Wills, een rooms-katholieke Amerikaanse intellectueel, stelt in zijn recente boek ”Why priests? A failed tradition” dat de Rooms-Katholieke Kerk een grote vergissing heeft begaan door een afzonderlijke priesterkaste in het leven te roepen. Hij is ervan overtuigd dat de katholieke kerk met de verheffing van de priesterstand haar eigen paard van Troje heeft binnengehaald. Zie alleen al de recente schandalen rondom het misbruik.
Schemert ook hier niet iets van een parallel met de moderne devoten, en alweer: zowel in wat zij afwijzen als in wat zij zelf bepleiten? Is het fanatisme van een Geert Grote tegen de focaristen niet een brandpunt van iets fundamentelers? De devote nadruk op het individuele geloofsleven, meditatie, stille beleving en innerlijke vertroosting als de ware spirituele weg langs permanent gewetensonderzoek en met de persoonlijke navolging van Christus als het wezen van geloven, en het daarnaast vrijwel negeren van de kerk als een hiërarchisch instituut via de keuze voor een veel mystieker kerkbegrip – dat alles maakte op zijn minst de rol van priesters als middelaars tot het heil minder cruciaal. Men kon, ja moest er zelfs geregeld omheen. Ook door hun veelvuldig zwijgen over de priesterlijke rol en de geringe nadruk op de sacramenten krijg ik tussen de regels door de indruk dat vele devoten voor een flink deel van het spirituele leven de priesters net zo lief de zegen gaven.
Alles bij elkaar genomen is de moderne devotie een beweging geweest die met grote inzet en op grote schaal monumentaal werk heeft verricht. Dat lijkt me meer dan voldoende reden om in aanmerking te komen voor een plaats op de lijst van ons Nederlands immaterieel erfgoed.
De auteur is literatuurhistoricus. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij gisteren in Zwolle hield ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de Stichting Thomas a Kempis.