Laten christenen naaste niet uit het oog verliezen
In navolging van Christus is een christelijk leven een relationeel leven; een leven gericht op onder meer de omgang met minderbedeelden, reageert Arjan Boersma op Bart Jan Spruyt.
In RD 7-12 stond een lezenswaardig artikel van de hand van de Bart Jan Spruyt. Eén zinsnede in dit artikel trof me in het bijzonder. Dat is wanneer Spruyt schrijft over de vermeende omgangsvormen van de Amsterdamse protestante kerk met daklozen. Volgens een „jonge intellectueel” die Spruyt in zijn verhaal opvoert, zijn de hervormden in Amsterdam vooral bezig met meditatiecursussen voor daklozen. Spruyts commentaar is als volgt: „dat klopt waarschijnlijk niet, maar zo’n observatie geeft te denken.” Hieruit spreekt een houding ten opzichte van anderen die naar mijn mening op zijn minst te denken geeft.
Uit zijn boeken en andere opiniebijdragen blijkt dat Spruyt hoog opgeeft van de Europees christelijke cultuur en het conservatisme. Zijn boek ”Lof van het conservatisme” is hiervan een uitstekend voorbeeld. Spruyt pleit voor fundamentele ideeën uit de joods-christelijke en klassiek humanistische tradities waarvan hij vindt dat deze ten onrechte opzij zijn geschoven. Op zichzelf zijn deze noties waardevol en bevatten ze menige kern van waarheid.
Los van alle hooggestemde idealen dient echter de praktisch christelijke omgang met onze kwetsbare medemens centraal te staan. Christendom is niet het theoretisch memoreren van een –voorbijgegane– hoogstaande cultuur, maar vooral het in mededogen omgaan met onze medemens. Uit het artikel van Spruyt blijkt naar mijn mening dat dit niet in voldoende mate onder ogen wordt gezien. Dat vind ik betreurenswaardig.
Deze elitaire houding gaat voorbij aan de essentie van het christendom. God is bij uitstek een relationeel wezen. In Zijn Drie-eenheid, maar ook in Zijn omgang met de mensheid. In Jezus Christus heeft Hij Zijn ware gezicht laten zien, een openbaring van een God Die liefde is.
Jezus Christus had geen intellectuele verhalen of hooggestemde intellectuele idealen, maar had omgang met tollenaren en hoeren. Jezus’ omgang met mensen was in praktische zin gericht op welzijn.
Tekenend is Zijn reactie op het ongeloof van Johannes de doper: „Blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt” (Matth. 11:5, NBV).
In navolging van Hem is een christelijk leven een relationeel leven; een leven gericht op onder meer de omgang met minderbedeelden. Jezus ging om met tollenaren. Mogen christenen dan omgaan en mediteren met daklozen? Want voor wie nederig van hart is, is het koninkrijk van de Hemel (Matth. 5:3).
Een elitaire, naar binnen gerichte houding is funest voor de vitaliteit van het christelijk smaldeel. Ik ben ervan overtuigd dat levende gemeenschappen naar buiten treden. Enthousiasme en praktische bezigheden geven de vitaliteit van een gemeenschap aan. Wat dat aangaat is het in mededogen omzien naar onze medemens een uiting van vitaliteit. Een houding die navolging verdient.
Dat er jongens en meiden zijn die, wars van intellectuele overwegingen, in gesprek gaan en zo nodig mediteren met daklozen en minderbedeelden is een reden om dankbaar te zijn. Jezus zegt immers: „Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden” (Matth. 5:7).
De auteur is ex-schuldhulpverlener en socioloog.