Historica dr. Roelevink: Herwaardering Algemeen Reglement 1816 nodig
Berucht – dat was én is het in orthodoxe kringen. Vraag is evenwel of dat helemaal terecht is, stelt dr. Roelevink, als senior onderzoeker verbonden aan het instituut Huygens ING in Den Haag. „Het Algemeen Reglement is altijd de kop van jut geweest. Alle kwaad in de kerk werd rechtstreeks hierop teruggevoerd. Maar we hebben in deze zondige wereld nu eenmaal meer met grijs dan met zwart-wit te maken.”
Roelevink (60) zou zaterdag spreken op een symposium in Gouda met als thema ”Oranje en de kerk in Nederland”. Die dag –30 november– is het exact 200 jaar geleden dat prins Willem Frederik weer voet op Nederlandse bodem zette. Het land was weer vrij na de Franse overheersing.
De studiedag gaat echter niet door, dat wil zeggen: vooralsnog niet. „Te weinig aanmeldingen.” Als nieuwe datum hebben de organisatoren, waaronder Driestar Educatief en de vereniging Protestants Nederland, nu 1 februari 2014 gepland. „Maar ik moet nog zien of-ie dan wel doorgang kan vinden.”
Hoe verklaart u de geringe belangstelling?
„Mensen zijn waarschijnlijk moe geraakt van alle bijeenkomsten, en er is misschien te weinig publiciteit omheen geweest. Maar wellicht spreekt het onderwerp ook niet zo aan.”
Jammer?
„Vind ik wel jammer, ja. Ook omdat het kérkelijke aspect van 200 jaar koninkrijk in dit herdenkingsjaar nog niet zo veel aandacht heeft gekregen. Terwijl er heel wat is gebeurd, zeker in de beginjaren van koning Willem I.
Overigens vind ik sowieso dat de nadruk dit jaar erg sterk ligt op de Oranjes, het Oranjehuis. Terwijl het juist burgers, of belangrijke staatslieden, zijn geweest die een cruciale rol hebben gespeeld. Van Hogendorp, bijvoorbeeld, of Van Limburg Stirum.”
De „godsdienstpolitiek” van de nieuwe koning van het Verenigd Koninkrijk en België „was erop gericht de eenheid van alle christenen na te streven en zo een krachtige basis te creëren voor de nationale eenheidsstaat”, schrijft dr. Harm Veldman in zijn in 2009 verschenen dissertatie over Hendrik de Cock (1801-1842), de ”vader van de Afscheiding”. Om te besluiten: „De godsdienstpolitiek van Willem I mag dan als niet-geslaagd worden bestempeld, ze illustreert wel de drijfveren van de eerste decennia van de 19e eeuw die zich richtten op oecumenische verbroedering.”
Dat laatste was inderdaad precies wat koning Willem I voor ogen stond, zegt ook Roelevink.
Hoe zou u Willem I willen typeren?
„Als iemand die stellig geloofde in de maakbaarheid van de samenleving. De kerk was daarbij een van zijn instrumenten. Waarbij ik wil benadrukken dat hij hiermee in lijn met zijn tijd stond. Zo dácht de elite.
Willem I was ook behoorlijk machtsbelust. Zou hij in 1813 niet naar Nederland hebben kunnen terugkeren, dan had hij naar Fulda willen gaan, waar hij van Napoleon tussen 1802 en 1806 had mogen regeren. Fulda ligt ten noorden van Kassel – een gebied dat destijds naar ik meen voor 98 procent rooms-katholiek was, maar dat interesseerde hem kennelijk niet. En in de periode rond 1813 had hij graag niet alleen de Zuidelijke Nederlanden, maar ook het Rijnland bij zijn conglomeraat betrokken. Ook de vervolging van de afgescheidenen, op basis van oude napoleontische wetten, kwam voort uit zijn angst voor scheuring en machtsverlies.”
Hendrik de Cock had aanvankelijk hoge verwachtingen van Willem I, zo blijkt uit de brieven die hij aan de koning richtte. Dr. Veldman citeert in zijn studie De Cocks zoon Helenius, die schreef: „Het was de Koning vooral, op wien naast God zijne hoop op herstel van de gereformeerde leer in de Hervormde Kerk zich vestigde.”
„Ook iemand als Groen van Prinsterer dacht dat Willem I nog wel redelijk orthodox was. Maar er is niets dat daarop wijst. Dat de koning I. J. Dermout benoemde als hofprediker, zegt veel. Willem I geloofde in een algemeen christendom, een christendom zonder geloofsverdeeldheid. Hij had niets met de orthodoxie in de Hervormde Kerk, of de conventikels. Eerder was er ook bij hem sprake van een latente angst voor deze groepen in de samenleving. Willem I en zijn regering wilden rust.
Je kunt je trouwens afvragen of dat nieuw was. Stadhouder Willem III greep óók in in de strijd tussen coccejanen en voetianen. En prins Maurits heeft de Synode van Dordrecht mede bevorderd omdat hij de rust in de samenleving wilde terugbrengen. In die zin ben ik het niet helemaal eens met Arie van Deursen, mijn leermeester, dat Maurits dat deed omdat hij overtuigd contraremonstrant was geworden. Ik zeg niet dat dit níét zo was, maar bewijzen dat het wel zo was, zijn er ook niet zo veel.”
En toen was daar, in 1816, het Algemeen Reglement – dat later zo veel pennen in beweging bracht.
„Precies: láter. Want dat is het opmerkelijke: zo’n twintig jaar lang heeft het reglement gewoon gefunctioneerd, zonder dat er veel mensen over vielen. De orthodoxe ds. D. Molenaar uit Den Haag was een van de weinigen.”
Zo’n twintig jaar, zegt u, dus ongeveer tot de Afscheiding?
„Tot 1834, ja. Want het reglement dwong niemand. Was je orthodox, dan kon je dat gewoon blijven. Alleen was dat op den duur niet genoeg.
Daar kwam nog iets bij: er móést wel iets geregeld worden in de kerk. Want in de kerkorden van de Republiek, onder andere die van Dordrecht, was nauwelijks iets geregeld over de kerkgebouwen, of het onderhoud daarvan, of de salarissen van predikanten. Na een lange aanloop onder koning Lodewijk Napoleon heeft Willem I daar toen de bekende ambtenaar J. D. Janssen op gezet. Aan hem de taak om een structuur te bedenken die wel voldeed.
Bedenk ook: in de tijd van Napoleon, vóór november 1813 dus, waren de salarissen van de predikanten bijzonder slecht geregeld. Hier en daar vervielen zelfs predikanten tot de bedelstaf. Het Algemeen Reglement voorzag ook daarin. En dat bedoel ik met: het was niet alleen zwart.”
Leervrijheid
In een Driestarbundel uit 1996 verbindt prof. Van Deursen de „organisatorische vernieuwingen” van 1816 met „het bederf in de kerk.” Want: „de nieuwe synode neemt in 1816 dadelijk een nieuw reglement aan voor de toelating van predikanten. In dit stuk wordt ruimte gelaten voor hen die zich niet strikt gebonden achten aan de belijdenisgeschriften. Op den duur zal dat leiden tot leervrijheid in de hervormde kerk.”
Roelevink: „Die kant is er ook, al vind ik ook hier dat de lijnen wel wat al te snel getrokken worden. Want feit is dat de léértucht eigenlijk al in de achttiende eeuw nog maar nauwelijks functioneerde. Er was wel sprake van tucht, maar die betrof vooral de zeden. En de tegenstelling tussen orthodox en liberaal zou hoe dan ook tot problemen hebben geleid, want daar lag de pijn. Maar, ik wil zeker niet zeggen dat er alleen maar positieve zaken te melden vallen met betrekking tot Willem I en het Algemeen Reglement. Het heeft, zeker als je terugkijkt, heel wat ellende teweeggebracht.
Al zeg ik daar wel weer bij: het had nog veel erger gekund, en dan doel ik op het conceptdecreet van keizer Napoleon waarover prof. Fred van Lieburg pas in De Waarheidsvriend schreef. Ik heb dat in Parijs ontdekt, zoals hij ook memoreerde. Overigens al een jaar of tien geleden – ik heb nooit de tijd gehad om er iets mee te doen. Maar daar staat in hoe keizer Napoleon zich de kerk in Nederland voorstelde, per 8 november 1813. Alleen de handtekening moest er nog onder.”
Precies 200 jaar geleden ontsnapte de Nederlandse christenheid aan een ramp, stelde Van Lieburg in zijn column. En: „Het Algemeen Reglement was een zegen voor Nederland, zeker in het licht van de ramp waarvoor de vaderlandse kerk in 1813 werd bewaard.” Hij bepleit dan ook „hernieuwd begrip en historische herwaardering” voor 1816.
„Een zegen gaat me te ver, maar herwaardering: daar ben ik ook voor. Er is nog zo veel onbekend.”
Aan welke ramp ontsnapte de Nederlandse christenheid?
„Het decreet schafte bijvoorbeeld de plaatselijke kerkenraden en de classes af, en wilde toe naar grotere ”consistories”, en synoden per departement. Consistories zouden minimaal 6000 leden moeten hebben. Er was dan geen middelpunt meer in een algemene synode, want een afzonderlijk ”Hollande” zou in Frankrijk niet bestaan. De overheid zou een zeer groot stempel op de kerk gaan drukken.”
Kun je zeggen dat het aantal afgescheidenen in dat geval nog veel groter zou zijn geweest?
„Zoiets is altijd koffiedik kijken. Je weet het niet. Maar zeker is wel dat de orthodoxie in de vaderlandse kerk het dan nog veel moeilijker had gekregen. In dat opzicht kun je je inderdaad voorstellen dat de clash nog groter was geweest.
Maar zo valt er dus nog heel wat te onderzoeken als het om deze periode gaat. Om maar wat te noemen: wie behoorden er tot de directe kennissenkring van ambtenaar J. D. Janssen? Wie zaten er in de Raad van State, die steeds probeerde af te remmen? Wie zaten er in de kerkelijke besturen? Ik hoop dat we daarvoor NWO-subsidie kunnen krijgen. Overigens ben ik als het om deze thematiek gaat wel benieuwd naar de biografie van Jeroen Koch over Willem I die morgen in de Nieuwe Kerk in Amsterdam wordt gepresenteerd.”
Je kunt je voorstellen dat het niet om het even is wie dit onderzoek gaat doen. Een afgescheidene zal wellicht tot andere conclusies komen dan een, zeg, lid van de vaderlandse kerk.
„Als onderzoeker neem je altíjd jezelf mee. Ik neem mezelf mee, Van Deursen nam zichzelf mee. Maar je zou er toch van uit mogen gaan dat een onderzoeker de feiten zo veel mogelijk laat spreken.”
Joke Roelevink
Dr. Joke Roelevink is sinds 1978 –inmiddels 35 jaar– verbonden aan het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, gevestigd in het gebouw van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Zij is gespecialiseerd in politiek-bestuurlijke geschiedenis (1600-1850), universiteitsgeschiedenis (18e en 19e eeuw), kerkgeschiedenis en de methodologie van het uitgeven van bronnen. Roelevink, woonachtig in Zoetermeer, was jarenlang assistente van VU-historicus prof. dr. A. Th. van Deursen en wordt wel „de enige echte leerling van Van Deursen” genoemd. Verder was zij onder meer lid van het hoofdbestuur van de Confessionele Vereniging in de Nederlandse Hervormde Kerk, en als zodanig betrokken bij de gesprekken die leidden tot de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland.
In Kerkbreed komt iedere week een persoon aan het woord die een reflectie geeft op een opvallende gebeurtenis of ontwikkeling in het kerkelijk leven. Vandaag: historica dr. Joke Roelevink. Zij verdiept zich momenteel grondig in de voorgeschiedenis van het –beruchte– Algemeen Reglement dat koning Willem I in 1816 invoerde.