Kerk in DDR was loyaal en confronterend
In de veertig jaar dat de DDR heeft bestaan, hebben de Oost-Duitse protestantse kerken een ambivalente houding aangenomen. Steeds pendelden ze tussen loyaliteit en confrontatie. In de loop van de tijd werd steeds vaker voor de eerste houding gekozen ten koste van de laatste.
Dat zei dr. Ehrhart Neubert vrijdag in Münster tijdens de tweede en laatste dag van de conferentie ”De Nederlandse vredesbeweging, kerken en de DDR tussen 1973 en 1990”. Neubert, theoloog en onderzoeker van de Stasi-archieven, stelde dat de kerken in de jaren ’70 en ’80 steeds probeerden conflicten met de staat te vermijden en de status quo tussen kerk en staat nastreefden.
Deze houding van de kerken gaf de communistische eenheidsstaat een zekere mate ven legitimiteit. „Maar tegelijk is het zo dat de kerken een ruimte creëerden die niet compleet door de Oost-Duitse eenheidspartij SED kon worden beheerst. Ze werkten als een magneet voor allerlei kritische geesten, die binnen hun muren zich tot een oppositiegroep vormden.”
Om te verklaren waarom de kerkleiding in het algemeen zo loyaal was in de richting van de staat, wees Neubert op het protestantisme in Midden-Duitsland. „Dat kende nauwelijks een democratische traditie. Net zomin als de Oost-Duitse protestanten de nazi-dictatuur met democratische argumenten confronteerden, deden ze dat met de DDR.” Toch zagen individuele theologen, die vaak de oppositie inspireerden, volgens de onderzoeker kans religie en politiek op een nieuwe wijze met elkaar in verbinding te brengen. „Maar deze mensen waren in de kerken omstreden en werden door de loyalisten afgewezen. Het verbaast dan ook niet dat er onder hun theologische tegenstanders velen waren die hen in opdracht van het ministerie van Staatsveiligheid bespioneerden.”
Hoezeer het ministerie voor Staatsveiligheid ook probeerde de oppositiegroepen in de DDR te isoleren, er zijn toch steeds bruggen naar het buitenland geslagen. Neubert wees in dit verband op de contacten met kerkelijke groepen uit het Westen en de officiële oecumenische relaties. Het beleid van het ministerie voor Staatsveiligheid en de SED was op dit punt echter gestempeld door vijandbeelden. Volgens hen kon de behoefte aan deze contacten niet ontstaan zijn vanwege een ontoereikend politiek systeem in de DDR. „Ze weten het aan een verkeerd beeld van de kapitalistische landen of aan de rechtstreeks bemoeienis van westerse geheime diensten.”
De Oost-Duitse staatsveiligheidsdienst (Stasi) probeerde de buitenlandse contacten te controleren en in ieder geval te verstoren of te verhinderen. Ook het Nederlandse Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) werd vanaf begin jaren ’80 als een vijandelijke organisatie beschouwd. De Stasi deinsde er volgens Neubert niet voor terug buitenlandse contactpersonen te bewerken. „En natuurlijk kreeg je problemen als je als Oost-Duitser zulke contacten had.”
De energie die Stasi-mensen staken in het onschadelijk maken van oppositiemensen berustte niet alleen op dienstbevel, stelde de onderzoeker. „Ze zaten zelf opgesloten in een geestelijk getto. Daardoor hebben ze ook hun tegenstanders verkeerd ingeschat en zo de nederlaag moeten lijden. Ze hadden niet door dat er een culturele strijd werd gestreden, waarin het communisme geen kans had.”