Zorgen om staat democratie in jarig Koninkrijk der Nederlanden
Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat bijna 200 jaar. Maar valt er ook wat te vieren? Diverse kenners zijn juist bezorgd over de staat van de democratie. „We breken historische bestuursvormen af, en daarmee ook het politieke vertrouwen.”
Slechts 44 echt democratische landen –waaronder Nederland– telde de wereld in 1972 volgens het Amerikaanse Freedom House, een organisatie die jaarlijks cijfers geeft voor het democratisch gehalte van landen. Dat aantal was vorig jaar opgelopen tot 90.
Hoewel democratie wereldwijd dus aan een stevige opmars bezig is, daalt juist in de landen die vanouds een democratie zijn het vertrouwen in democratische instituties. Overal in Europa boeten traditionele partijen bijvoorbeeld aan populariteit in, ten faveure van populistische partijen. In 21 van de 27 EU-lidstaten hebben steeds minder mensen fiducie in de nationale volksvertegenwoordiging en het Europees Parlement.
Europabreed groeit ook het gevoel dat de nationale politiek wordt geknecht door Brussel en de financiële markten, blijkt uit het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) 2013|3. Verder drogen religie en ideologische loyaliteit als bronnen van traditioneel vertrouwen op. Tegelijkertijd jagen media juist scepsis en cynisme aan.
In eigen land daalde het vertrouwen in de regering en de Tweede Kamer recent scherp (zie grafiek). Velen zijn ontevreden over de manier waarop de politiek met de economische crisis omgaat, staat te lezen in het jongste COB. Ze vinden het kabinet besluiteloos, krachteloos en visieloos. Een groot deel van de Nederlanders heeft bovendien de indruk dat ze weinig invloed hebben op de politiek en dat politici weinig geven om hun mening.
De COB-onderzoekers waarschuwen echter meteen voor al te snelle conclusies. „Als het economisch weer beter gaat en de angst voor mogelijke bezuinigingen plaatsmaakt voor enige zekerheid over gevolgen van genomen maatregelen, kan de stemming ook weer snel verbeteren.”
Anker
Minder optimistisch betoont zich oud-vicepresident van de Raad van State Tjeenk Willink. In zijn recente Bart Tromplezing stelde hij dat de democratische rechtsstaat „politiek is verwaarloosd.” Toenmalig premier Lubbers verklaarde dertig jaar geleden dat Nederland „ziek” was, memoreerde hij. Diens medicijn –een terugtredende overheid– heeft ons land echter allerminst beter gemaakt.
Burgers hebben namelijk geen wezenlijke invloed meer op de staat. „Publieke diensten ontberen na hun verzelfstandiging een duidelijke politieke legitimatie, maar hebben ook geen duidelijk anker in de burgersamenleving”, noemde Tjeenk Willink als voorbeeld. „Inspraakprocedures, bedoeld om tegenwicht te bieden aan de eigen dynamiek van beleidsprocessen, werden een onderdeel van die processen.”
Ook is volgens hem het evenwicht tussen wetgever, bestuur en rechter „verstoord.” Wetgever en bestuur, bestuur en politieke controle op het bestuur zijn „(te) nauw met elkaar verknoopt geraakt.”
Burgers zien in de rechter vaak het enige tegenwicht tegen het bestuurlijke overwicht, aldus Tjeenk Willink. „Het beroep van burgers op de rechter neemt toe.” Tegelijkertijd worden de drempels voor toegang tot de rechter verhoogd. „Dat doet afbreuk aan de rechtspraak als collectief goed, een pijler waarop de democratische rechtsstaat rust, een garantie voor de burger tegen de eigen dynamiek van de staat.”
En wat de toestand zijns inziens nog erger maakt: de politiek is zo op zichzelf gericht dat geen van de partijen de laatste dertig jaar een visie op de verhouding tussen staat en burgersamenleving heeft ontwikkeld.
Slordig
Soortgelijke zorgen maakt zich ChristenUniesenator Kuiper. „Nederland is de afgelopen twee eeuwen opgeklommen tot een rijk en hoog ontwikkeld land”, constateerde hij eind vorige maand tijdens de algemene politieke beschouwingen in de Eerste Kamer. Tegelijkertijd riep hij er met het oog op de herdenking van 200 jaar Koninkrijk toe op om „opnieuw te investeren in politiek vertrouwen en in stabiele instituties die ons land dragen en sterker maken.”
Dat is nodig, licht Kuiper desgevraagd toe, „omdat ons land de afgelopen decennia slordig is geweest met het onderhouden van een sterk gemeenschapsleven: we hebben veel publieke taken en verantwoordelijkheden laten verslonzen.”
Als voorbeelden noemt hij de verzwakking van het politieapparaat, de megabezuinigingen op defensie en de rechterlijke macht en de beperkte publieke zeggenschap over energievoorziening en telecommunicatie.
De ernst daarvan is hem duidelijk geworden door het leiden van het onderzoek door de Eerste Kamer naar de privatisering van overheidsdiensten. „Instituties scheppen een publiek leven, maar als we ze wegbezuinigen of van de hand doen, raakt dat ons bestaan als politieke gemeenschap.”
Wat Kuiper betreft staakt het kabinet daarom de bezuinigingen op de krijgsmacht en de rechterlijke macht. Ook moet het kabinet geen energie meer steken in het opschalen van provincies of in een discussie over de Eerste Kamer. „We breken historische bestuursvormen en loyaliteiten af, en daarmee ook het politieke vertrouwen. Terwijl we juist zuinig moeten zijn op instituties die in een proces van eeuwen zijn opgebouwd.”
Soliditeit
Het afnemende vertrouwen in de politiek is volgens Kuiper deels te wijten aan de korte omlooptijd van beleid. „Ons land wordt geregeerd door het zesde kabinet sinds 2002.” Nederland moet de weg terug zien te vinden naar „meer bestuurlijke soliditeit”, betoogt hij.
Een tweede, diepere oorzaak voor het tanende vertrouwen is verlies aan zeggenschap. „Burgers willen verantwoordelijkheid dragen, maar dan moeten ze daarvoor wel ruimte hebben.” Steeds meer zeggenschap vloeit echter weg naar internationale organen (Europa, bijvoorbeeld), grote bedrijven en instellingen die op grote afstand van de burger staan.
Vraagtekens zet Kuiper verder bij de ruimte voor minderheden in het hedendaagse Nederland. De omgang daarmee liet vlak na de oprichting van het Koninkrijk te wensen over. De afgescheidenen vanuit de Nederlandse Hervormde Kerk werden van overheidswege vervolgd. Liberalen probeerden financiering van christelijk onderwijs uit de belastingen te voorkomen.
„Latere grondwetswijzigingen hebben veel verbeterd, zeker in 1917”, blikt Kuiper terug op de beroemde pacificatie uit die tijd, waarbij onder meer de rijksbekostiging van het bijzonder onderwijs werd vastgelegd. „Ik denk dat de constitutionele ruimte voor minderheden groot is, en dat is iets om dankbaar voor te zijn.”
Maar of die ruimte politiek en cultureel gezien ook altijd wordt geboden, „is de vraag”, aldus de ChristenUniesenator. „Mensen zijn van nature lang niet altijd tolerant en vormen van intolerantie steken zomaar de kop op. Zie ook de discussie over de gewetensbezwaarde trouwambtenaar.”
Zegen
De wederopbouw van Nederland na 1813 viel de eerste decennia samen met het Reveil (1815-1865), een internationale opleving van het christelijk denken en handelen. Die mondde in ons land onder meer uit in de oprichting van christelijke politieke partijen.
Zou een dergelijke opwekking nu ook wenselijk zijn om ons land sterker uit de huidige crisisperiode te laten komen? „De ontwikkeling van Nederland in de afgelopen 200 jaar mag als een zegen worden gezien”, stelt Kuiper. „De vrijheid en welvaart in ons land zijn bijzonder. Het is belangrijk dat te erkennen en te beseffen dat Nederland steeds van Gods zegen afhankelijk is.”
De ChristenUniepoliticus hoopt „uiteraard dat dat ook geestelijk zo beleefd wordt en dat dit gedragen wordt door veel mensen in het land.”
Kuiper: Selectie verworvenheden mist diepte
In de 200 jaar dat het Koninkrijk der Nederlanden bestaat, is veel bereikt, concludeerde het kabinet-Rutte I in 2011. Het stelde daarom een nationaal comité in om een reeks feesten te organiseren. Daarbij staan vijf zogenoemde verworvenheden centraal die de afgelopen twee eeuwen langzamerhand zijn verkregen.
De eerste is persoonlijke rechten en vrijheden. „We hebben het recht op gelijke behandeling, om te zeggen wat we willen, te geloven wat we willen en we kunnen elk gewenst type onderwijs volgen”, staat op de website van het comité. „Er zijn ook plichten: onze kinderen moeten naar school, wij zijn verplicht belasting te betalen en als de rechter ons oproept als getuige, dan moeten we komen.”
De tweede verworvenheid is bestuurlijke stabiliteit in een moderne rechtsstaat. „Nederland is een moderne rechtsstaat, waarin er controle is op het bestuur.”
Verworvenheid drie is internationale oriëntatie. „Nederland is zeer gericht op de wereld om ons heen. Dat was ook wel nodig, want we waren te klein om onszelf alleen te kunnen bedruipen. In de gouden eeuw bereikte de handel met andere landen een hoogtepunt en de afgelopen 200 jaar zijn we verder uitgegroeid tot een handelsnatie: 70 procent van ons bruto nationaal product bestaat uit internationale handel.”
Ruimte voor actief burgerschap is de vierde verworvenheid. „U kunt zich actief inzetten voor de samenleving. Meer dan 6 miljoen mensen van 15 jaar en ouder doen vrijwilligerswerk (CBS) en bijna iedere Nederlander is lid van een of meer verenigingen. Elke volwassen man en vrouw kan zich aansluiten bij een politieke partij en lid worden van de gemeenteraad, van Provinciale Staten of van de Tweede Kamer. En zelfs de weg naar een burgemeesterschap ligt voor iedereen open! Die vrijheid kent niet iedere wereldburger.”
De laatste verworvenheid is eenheid in verscheidenheid. „We leven in een multiculturele samenleving. In weinig andere landen ter wereld wonen in verhouding zo veel verschillende culturen op zo’n klein oppervlak bij elkaar. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek leven er bijna 200 verschillende culturen in ons land.”
Kuiper reageert desgevraagd kritisch op de selectie van het comité: „Het valt me op dat een geestelijk perspectief helemaal ontbreekt. Verworvenheden worden gedragen door waarden, maar daarover gaat het hier niet. Enige diepte krijgt de herdenking hierdoor niet.”
In de keuze ziet hij geen oriëntatie, „zelfs niet een klein beetje nationaal besef.” De vijf verworvenheden hadden net zo goed kunnen gelden voor ieder ander westers land, stelt hij.
De „spannende vraag” voor de komende jaren is zijns inziens „hoe Nederland als natie en als politieke gemeenschap verder gaat.” Als ons land niet wil oplossen in een kleurloos groter geheel, „moeten we duidelijk maken waar we voor staan.”
De herdenking van 200 jaar Koninkrijk is daarvoor een goede gelegenheid, meent de senator. „Maar die moet dan wel worden benut.”