Decentralisatie geen haarlemmerolie
Waarom gebruiken politici jargon? Deels uit luiheid. Deels om geleerd over te komen. Deels om de rauwe werkelijkheid, wellicht onopzettelijk, te bedekken met een zachte deken van abstracties, waardoor men én burgers én zichzelf om de tuin leidt.
Een voorbeeld van dit laatste is de enorme decentralisatie-operatie die onder dit kabinet zijn beslag moet krijgen. Want er gebeurt –als alles doorgaat– de komende jaren nogal wat. De jeugdzorg, waar zo’n 300.000 jongeren onder vallen? Mogen de gemeenten voortaan betalen en organiseren. Uitkeringen voor jongehandicapten, waar zo’n 700.000 burgers mee te maken hebben? Idem. En dan is er nog de dagbesteding en begeleiding voor ouderen en gehandicapten (in totaal circa 220.000 mensen) die uit de AWBZ wordt gehaald en eveneens op het bordje van de gemeenten wordt geschoven.
Voorwaar geen kleinigheid. En dat allemaal onder het verhullende, van wensdenken doordrenkte label ”decentralisatie”. Een term die in de politiek –dat moet op zich al argwaan wekken– ideologische tegenpolen moeiteloos verenigt. Links gaat ervan uit dat op lokaal niveau de belangen van hulpbehoevenden beter behartigd worden. Rechts hoopt dat gemeenten sneller in de gaten hebben welke burgers eigenlijk géén hulp nodig hebben. Deze verwachtingen kunnen natuurlijk niet allebei waar zijn.
En zo zitten er in dit begrip meer veronderstellingen ingebakken die een empirische basis missen. Hieronder enkele onterechte aannames, voor een deel ontleend aan een evaluatie van het Nederlandse decentralisatiebeleid in de jaren 1993-2008 door de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur.
Decentralisatie zou tot efficiënter beleid leiden, oftewel: gemeenten kunnen meer doen met hetzelfde geld. Voor een deel is dat misschien waar, bijvoorbeeld als gemeenten verleende mantelzorg in mindering kunnen brengen op de professionele zorg die ze zelf nog moeten bieden. Maar het komt ook voor dat gemeenten met minder geld… gewoon minder doen.
Maakt decentralisatie dan niet dat gemeenten, die dichter bij de burger staan, veel preciezer op zijn behoeften kunnen inspelen? Vergeet het maar. Soms is van dat zogeheten maatwerk inderdaad sprake, maar er zijn ook vele voorbeelden bekend van gemeenten die het op hun bordje gelegde rijksbeleid zo ingewikkeld vinden dat zij, zo snel ze kunnen, teruggrijpen op modellen van de VNG. Zodat het allemaal weer koekoek-eenzang wordt.
Heel gemakkelijk treedt ook een onbedoeld mechanisme in werking. Hoe meer rijksbeleid er bij gemeenten over de schutting wordt gekieperd, hoe groter de druk op kleine gemeenten om met omliggende buurgemeenten te gaan fuseren om zo hun bestuurlijke slagkracht en expertise te vergroten. Waardoor het beleid toch weer op afstand van de burger komt te staan.
Mogelijk is de conclusie dat de immense taakoverdracht naar gemeenten die Rutte II wil uitvoeren niet veel meer is dan een platte bezuinigingstruc al te cru. Maar geheel uit de lucht gegrepen is hij niet. Zeker, het bedrag van naar schatting 14 miljard euro dat gemeenten krijgen toegeschoven om hun nieuwe taken uit te voeren, lijkt royaal. Maar de bijna 4 miljard aan bezuinigingen die het Rijk gelijktijdig doorvoert, maken de decentralisatie wel degelijk tot een risicovol avontuur.
Wie bij deze operatie precies het kind van de rekening zijn, zal pas over enkele jaren blijken, als de abstracte, Haagse term decentralisatie op lokaal niveau een menselijk gezicht heeft gekregen. Of over tien jaar, als de Tweede Kamer een parlementaire enquête gaat houden naar een verschijnsel dat nu nog doorgaat voor haarlemmerolie, maar straks misschien bekend zal staan als een drankje dat in de mond zoet was als honing, maar in de buik bitter bleek als gal.