Individuele gelovige is beste missionaris
Christenen beseffen te weinig dat wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, een ziel van de dood zal behouden, stelt D. Koole.
Je kunt geen christelijk dag- of weekblad meer openslaan of je leest artikelen over de ontkerkelijking, vaak onder een alarmerende kop. Zo schrijft RD 11-10 over ”Veenbrand secularisatie woedt voort”. Dikwijls geeft men daarbij allerlei missionaire suggesties. Maar aan het feit dat de individuele christen de beste missionaris is, wordt soms voorbijgezien.
In een van onze grote steden kwamen twee ouderlingen enige tijd geleden op de gedachte om hun gemeenteleden bij het huisbezoek te vragen of ze weleens het initiatief namen om hun naasten iets te laten blijken van hun geloof. Als je trouw naar de kerk gaat en het christelijk ritueel in gezinsverband trouw waarneemt, druk je daarin immers uit dat het geloof iets waardevols en onmisbaars voor je is. Dat zou je dan toch ook uit moeten dragen?
Ik noem zomaar enkele vragen die de ouderlingen stelden.
Wanneer we op het werk of op school op een situatie van verdriet stuiten, spreken we dan vanuit het Evangelie weleens een bemoedigend woord? Als zich een situatie van onrecht in de menselijke verhoudingen voordoet, durven wij daarop dan vanuit onze geloofsopvattingen zonder aanzien des persoons in te spelen?
Wanneer in gesprekken onder collega’s televisie-uitzendingen of publicaties ter sprake komen waarin de naam van God en die van Zijn volk in deze wereld oneer wordt aangedaan, durven wij ons daarvan dan openlijk te distantiëren door te laten blijken dat wij ons van het twijfelachtige genot van zulke uitzendingen en publicaties wensen te onthouden?
Gêne
De antwoorden die de gemeenteleden gaven, waren even eerlijk als teleurstellend. Aan een gesprek over God en godsdienstige zaken met andersdenkenden kwam men in het dagelijks leven niet toe. Zelfs in de ontmoeting met geloofsgenoten kwam het er maar zelden van, zo erkenden enkelen heel eerlijk.
Een vliegtuigmonteur die met buitenlandse arbeiders werkte, nam het bij discriminerende opmerkingen nog weleens voor zijn buitenlandse collega’s op, maar van enig geloofsgetuigenis in diepere zin kon echt niet worden gesproken. Met de buren over het geloof praten? Tot nu toe was het er niet echt van gekomen.
De argumenten die ter verontschuldiging werden aangevoerd, vertoonden een grote variatie. Ik mis het vermogen om mijn gedachten over God en de geestelijke dingen tegenover anderen in duidelijke woorden om te zetten, merkte een broeder op. Hoe zal ik de weg naar God wijzen als ik er niet zo zeker van ben dat ik mij ook zelf werkelijk op die weg bevind? Hoe overwin ik het gevoel van gêne en verlegenheid dat over me komt wanneer een gesprek op de zaken van het geloof wordt gebracht? Een ander argument was de volstrekte ongeïnteresseerdheid van de onkerkelijke mens.
De antwoorden op de huisbezoeken zijn waarschijnlijk symptomatisch voor de brede christenheid in Nederland. Veel christenen gaan incognito (onherkenbaar) door de wereld. Men weet nog wel van hen dat ze tot een van de vele gereformeerde denominaties behoren, maar uit hun levensstijl is niet af te lezen dat wat ze zeggen te geloven ook werkelijk een geïntegreerd bestanddeel van hun leven is.
Bereidheid
Toch hangt de invloed van het Evangelie op de samenleving voor een belangrijk deel af van het getuigende leven in de dagelijkse ontmoeting met mensen. (Daarmee wil ik overigens geen afbreuk doen aan de betekenis van evangelisatie in georganiseerd verband. Maar die wordt door de buitenkerkelijke wereld niet zelden als kunstmatig gearrangeerde propaganda ervaren.)
Het ontbreekt ons maar al te veel aan drang tot en bereidheid om rekenschap te geven van de hoop die in ons is. Te weinig leeft het besef dat wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, een ziel van de dood zal behouden en menigte van zonden zal bedekken (Jak. 5:19 en 20).
Iemand merkt misschien op dat van een christelijke daad toch een veel grotere voorbeeldwerking uitgaat dan van woorden. Deze opmerking is niet geheel onterecht, maar woord en daad moeten samengaan. De dichter van Psalm 119 zingt in het 23e vers van de berijmde psalm: „Dan wandel ik vol moeds op ruimer baan, omdat mijn ziel gezocht heeft Uw bevelen, dan doe ik zelfs aan koningen verstaan, hoezeer mij Uw getuigenissen strelen, dan zal ik mij niet schamen, noch Uw daân uit slaafs ontzag of dwaze vrees verhelen.”
Een kerk waarvan de leden niet (meer) op deze manier getuigend in de wereld staan, heeft haar kracht in de samenleving verloren. Als we dus klagen over de ontkerkelijking, moeten we ook denken aan het afgenomen getuigenis van de individuele gelovigen. Want zij zijn de beste missionaris.
De auteur was werkzaam in de financiële sector en ruim 45 jaar ouderling van de christelijke gereformeerde kerk in Den Haag-Zuid.