Geheel verlaten
2 Kronieken 28:10
„Bij ulieden zijn schulden tegen de Heere uw God.”
De goddeloze Achaz, de afschuwelijkste afgodendienaar, vervulde zijn bossen en hoogten, zijn heuvels en dalen met de afgodsbeelden van de Kanaänieten en heidenen. Hij verbrandde zelfs van zijn eigen kinderen ter ere van Moloch, de afgod van de heidenen. Hierover moest hij met zijn volk de rechtvaardige wraak des Heeren ondervinden.
God gaf hem in de hand van Rezin, de koning van Syrië, en van Pekah, de koning van Israël. Deze beide vorsten spanden meer dan eenmaal tegen hem samen en versloegen hem met een grote slag. Zo’n 120.000 strijdbare mannen van Juda werden op één dag door de legers van de beide overwinnaars gedood, omdat zij de God van hun vaderen verlaten hadden. Daarom werden zij ook van God geheel verlaten.
Onder die gesneuvelden was de zoon van de koning, was de opperbestuurder van het koninklijk huis en de stadhouder van Achaz. De Heere was niet zoals vroeger met Juda opgetrokken, Hij was niet aan hun legerspits. Daarom had Juda geen moed, verweerde zich niet, maar liet zich lafhartig doodslaan.
Het zegepralend leger met hun koning aan het hoofd keert met hun gekluisterde gevangenen en behaalde buit naar Samaria terug. Zij heffen vrolijk hun zegeliederen aan, beroemen zich erop over Juda getriomfeerd te hebben, verheffen zichzelf bij Jehova, noemen deze overwinning een blijk van de gunst van God en stellen zichzelf ver boven het nu vernederde Juda.
G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk
(”Leerredenen”, 1850)