Religieonderzoek: jongere laat zich niet in hokje duwen
UTRECHT. Jongeren laten zich niet in een levensbeschouwelijk hokje duwen, concludeert dr. Monique van Dijk-Groeneboer op grond van een religieonderzoek onder middelbare scholieren. Onderscheid maken tussen theïsten en atheïsten heeft volgens haar dan ook geen zin.
Iedere vijf jaar houdt de faculteit katholieke theologie van Tilburg University een enquête onder middelbare scholieren om meer te weten te komen over wat hen inspireert en wat religiositeit voor hen betekent. In schooljaar 2012/2013 beantwoordden 1400 middelbare scholieren vragen over hun levensdoelen, godsbeelden, idolen en over thema’s die hen bezighouden. Een groot deel van de twintig betrokken scholen is van rooms-katholieke signatuur, al heeft volgens dr. Van Dijk-Groeneboer slechts 20 procent van de leerlingen een rooms-katholieke achtergrond. Er deden ook enkele protestantse scholen en een openbare school mee aan het onderzoek.
In Museum Catharijneconvent in Utrecht presenteerde dr. Van Dijk-Groeneboer woensdagmiddag in een uitverkocht auditorium de uitkomsten. „Het belangrijkste wat wij daarvan kunnen leren”, zegt ze desgevraagd, „is dat het maken van onderscheid tussen atheïsten en theïsten niet zo veel zin heeft.”
Waarom niet?
„Wij als onderzoekers willen jongeren graag in hokjes stoppen, maar voor jongeren zelf is dat niet van belang. Wat voor veel religieus geëngageerde mensen bij elkaar hoort –gelovig zijn en kerkgang bijvoorbeeld– valt bij hen niet vanzelfsprekend samen. Zo kunnen zij aangeven steun uit het geloof te halen en tegelijk God een achterhaald begrip vinden.
We noemen hen religieus analfabeet. De termen waarmee wij hen bevragen, komen niet meer overeen met hun termen. Ze hebben er geen idee van dat wat zij ervaren, op een andere wijze in de kerk ter sprake komt. Op een kleine groep na dan, die zich bewust protestants of rooms-katholiek noemt en kerkdiensten bijwoont.”
Toch concludeert u dat de groep ”transcendent of verticaal gerichten” getalsmatig niet onderdoet voor de ”immanent gerichten”, voor wie vrijheid en eigen keuze centraal staan.
„Uit de antwoorden bleek dat velen zich weliswaar niet gelovig noemen maar wel geloven dat er „iets” is. Of aangeven dat ze denken te gaan geloven als ze ouder zijn. Wanneer je duidt wat zij opschrijven, is een grote groep jongeren religieus te noemen. Alhoewel zij zichzelf niet zo zouden noemen, want ze gebruiken een heel andere terminologie.”
U heeft religiositeit ruim gedefinieerd.
„Ja, dat heb ik ook gedaan in het Handboek Jongeren en Religie dat verscheen in 2010. Het begrip ”geloof in God” is te nauw om er in deze tijd iets mee te kunnen, zeker in de omgang met jonge mensen. Je moet een formulering zien te vinden waar je veel onder kunt scharen. Dan kom je uit op iets buiten het dagelijks waarneembare. Jongeren vinden ethiek belangrijk: elkaar vrijlaten, respect hebben voor elkaar, de ander in zijn waarde laten.”
Die waarden hoeven niet als religieus te worden geduid. Toch heeft u dat in het onderzoek gedaan.
„De antwoorden die zijn gegeven, kun je weliswaar niet in hokjes plaatsen, maar wil je toch groeperen. Je kunt immers niet 1200 antwoorden op een rij zetten. Wanneer je daarbij strikt selecteert op het woord God, houd je niet veel over en doe je bovendien geen recht aan een grote groep jongeren. Het zou zonde zijn om hun antwoorden buiten beschouwing te laten. Ook met hen willen we in gesprek raken over diepere lagen die we gewend waren religieus te noemen.”
Maar dan gaat het al niet meer over het onderzoek an sich.
„Dat is ook onze bedoeling. Met de uitkomsten van dit onderzoek willen we docenten en jongerenwerkers laten zien wat jongeren inspireert en hoe zij iets voor jongeren kunnen doen. Het is goed om te beseffen hoe moeilijk dat is. Onze taal is een voor hen onbekende taal. Wat werkt is dat je jongeren vertelt wat religie voor jou betekent. Zeg dus niet: Ik ga naar de kerk en dat moet jij ook doen. Het instituut kerk is bij jongeren uit het zicht verdwenen. Dat geldt overigens voor alle instituten. Jongeren switchen gemakkelijk van de ene naar de andere provider of muziekzender en bewegen zich vooral in een virtuele wereld.”
Dat geeft veel onzekerheid.
„Ze hebben inderdaad last van onzekerheid en onrust. Maar ze bezitten geen rust om te beseffen dat ze onrustig zijn. Alles, tot en met de simpelste dingen, moet worden afgestemd met anderen.”
Wanneer scholen vanuit hun identitaire grondslag antwoorden geven, kan dat jongeren zekerheid verschaffen.
„Scholieren zullen daar zeker blij mee zijn. Maar niet als de docent boven hen gaat staan, iets oplegt. Jongeren willen vrij zijn, dat is van alle tijden. Wat ze wel interessant vinden, is dat een docent vertelt hoe hij voor iets bad en zich daardoor gesteund voelde. Als hij op een authentieke manier over zijn geloof spreekt, worden jongeren uitgedaagd hetzelfde te doen.”