Klacht
Velen uit deze gemeente zeggen met die farizeese jongeling: Deze dingen heb ik van mijn jeugd af onderhouden. Wat ontbreekt mij nog? Men erkent wel dat men zondig is, omdat alle mensen van nature grote zondaars zijn. Anderen blijven bij het blote toestemmen. Men zegt wel dat men zijn wegen moet onderzoeken, maar het komt er niet van. Anderen doen het zo maar soms een ogenblikje, dan hebben ze er weer genoeg van. Daarom heeft dit onderzoeken en doorzoeken van hun wegen nog nooit zo plaatsgevonden, als de Heere het van ons eist. Men bidt niet om de verlichtende genade van de Geest, noch gebruikt men het Woord van de Heere als een lamp voor zijn voet en een licht op zijn pad. Men let niet op de grondreden waarom men dit alles moet doen. Daarom brengt men zich bij de minste zonden niet te binnen dat de zonden de straf en het eeuwige oordeel van God verdienen en dat ze ons van Gods beeld beroven, God ongelijk en de satan gelijk maken.Och, deed men het maar nauwkeurig en nauwgezet, opdat men zijn strafwaardigheid recht mag leren kennen, met een oprecht voornemen om tot de Heere terug te keren. Noch de zegeningen van de Heere, noch Zijn oordelen brengen verbetering in ons land. Mag ik daarom met Jesaja niet klagend zeggen: „Wordt de godlozen genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid?”
Johannes Stulen, predikant te Hoornaar (Het betamelijk gedrag in bekommerde tijden, 1744)