Formulieren van eenheid; of niet?
In orthodox kerkelijk Nederland is het nog steeds een vertrouwde formulering: de formulieren van enigheid. Waarbij het dan gaat om de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels. Dat wil zeggen dat zij de ene basis vormen van de kerken binnen de gereformeerde gezindte. Echter, hebben ze in de praktijk ook niet gefungeerd als een interne splijtzwam; als bedding voor onderlinge verdeeldheid?
Letterlijk honderden belijdenisgeschriften en catechismi zijn er in de tijd van de Reformatie en daarna uitgegeven. Waren dat altijd formulieren van eenheid? Had niet ieder gebied zijn eigen belijdenis?
Catechismi van Maarten Luther of van Johannes Brenz richtten zich vooral op de lutherse kerken in Duitsland, de catechismus van Calvijn op Genève en omgeving en de Heidelbergse Catechismus op het keurvorstendom van de Palts, om niet meer te noemen. Hoe kun je in het licht van deze stand van zaken nog met een goed geweten beweren dat het hier gaat om formulieren van eenheid?
Nu zal geen enkel weldenkend mens ontkennen dat hier geen wezenlijke vragen liggen. De versplintering van de belijdenisgeschriften in de tijd van de Reformatie bood ook een welkome schietschijf voor orthodoxe rooms-katholieke theologen. Wij hebben tenminste één kerk, één leergezag, één belijdenis en één liturgie; de protestanten zijn op al deze fronten hopeloos verdeeld, zo zeiden zij.
Dat is natuurlijk geen geringe beschuldiging. In de tijd van de Reformatie hebben protestanten zich bij dit soort uitspraken ook wel ongemakkelijk gevoeld. Wat stelden zij daartegenover?
Stoflaag van tradities
Een belangrijke factor waarom de jonge protestantse kerken zich gedrongen zagen nieuwe catechismi en andere belijdenisgeschriften te publiceren, ligt in het nieuwe verstaan van de Schrift. In de Rooms-Katholieke Kerk was de waarheid onder een dikke stoflaag van tradities terechtgekomen. Mensen zoals Luther en Calvijn ontdekten echter dat het Woord levend en krachtig is. God spreekt daarin rechtstreeks tot mensen. Als vrucht van het werk van de Heilige Geest gaan harten daardoor branden (Luk. 24:32) in geloof, hoop en liefde. Van die ontdekking wilden de reformatoren publiek rekenschap afleggen in hun vele belijdenisgeschriften.
Nu vormden concrete omstandigheden meestal de aanleiding voor het ontstaan daarvan. Zo is de Catechismus van Genève door Calvijn geschreven bij zijn terugkeer in deze stad in 1541. Hij had al eerder een catechismus samengesteld, maar was daar niet tevreden over. Dit geschrift is allereerst bedoeld als catechetisch leerboek voor de jongeren in Genève en is als zodanig ook eeuwenlang gebruikt.
De geloofsbelijdenis van Calvijns opvolger, Theodorus Beza (1559), is een persoonlijk document. Zijn vader kon het niet verkroppen dat hij de Rooms-katholieke Kerk de rug had toegekeerd en daagde zijn zoon uit om zijn keuze te verantwoorden. Dat gebeurt in dit geschrift.
En –om niet meer te noemen– de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561) is geschreven in de tijd van de vervolgingen in deze omgeving. De bedoeling van de opsteller, Guido de Brès, was om de overheid ervan te overtuigen dat de protestanten geen doperse revolutionairen waren. Zij wilden eenvoudig bij het Woord van God leven en Hem dienen, zoals Hij dat voorschrijft.
Veelkleurige eenheid
Betekent dit alles nu dat de reformatorische belijdenisgeschriften persoonlijk getoonzette momentopnamen zijn die in een totaal andere tijd zonder meer aan de kant geschoven kunnen worden?
Zo hebben de reformatoren het zelf in elk geval niet gezien. Al spoedig werden geschriften zoals de Catechismus van Genève en de Nederlandse Geloofsbelijdenis aanvaard als kerkelijke belijdenisgeschriften. Daarmee spraken de kerken uit dat hierin de leer van het Woord van God zuiver en volledig wordt weergegeven.
In de loop van de 17e eeuw ontstaat ook de behoefte om verzamelwerken met belijdenisgeschriften te publiceren. Die moeten duidelijk maken hoezeer de protestantse confessies en catechismi met elkaar overeenstemmen. Hierbij treedt wel een pijnlijke verscheurdheid aan het licht. Inmiddels blijken namelijk de onderlinge verschillen tussen met name lutheranen en calvinisten onoverbrugbaar te zijn.
Zodoende ontstaat er in lutherse kring een verzamelwerk met belijdenisgeschriften onder de titel ”Het Concordiënboek”, (1580) een werk dat pas na langdurige twisten in eigen kring tot stand komt. Hierin zijn de door de lutherse kerken aangenomen belijdenissen definitief gepubliceerd. Zo ontstaat er één welomschreven en gezaghebbend luthers leersysteem. De toonzetting van dit verzamelwerk is sterk antigereformeerd.
De reactie uit het calvinistische kamp blijft niet uit. Al in 1581 verschijnt in Genève de ”Harmonie van confessies”, een werk samengesteld door Jean-François Salvard onder supervisie van Theodorus Beza. Wat onmiddellijk opvalt, is dat dit werk breder en oecumenischer is dan het lutherse ”Concordiënboek”. Behalve een groot aantal typisch calvinistische belijdenisgeschriften treffen we hierin ook de Augsburgse Confessie aan; de fundamentele lutherse belijdenis bij uitstek. Het onlangs gepubliceerde werk ”Belijden in zevenvoud” (uitg. De Banier) staat volstrekt en vrijmoedig in deze traditie.
Werkboek
Wat is de waarde van een dergelijk boek? ”Belijden in zevenvoud”maakt het mogelijk om snel de overeenkomsten en de verschillen tussen een aantal belangrijke belijdenisgeschriften te zien. Twee voorbeelden daarbij.
De mooiste openingsvraag van een catechismus is die van de Heidelbergse: „Wat is uw enige troost beide in het leven en sterven?” Het antwoord laat zien dat de gelovige alleen maar troost vindt in de drie-enige God: Christus, de Vader en de Heilige Geest; let op de volgorde.
De inzet van de Catechismus van Genève is anders. Calvijn opent namelijk met de vraag: „Wat is het hoofddoel van het menselijk leven? Kind: God te kennen. Predikant: Waarom zeg je dit? Kind: Omdat Hij ons geschapen en in de wereld gebracht heeft om in ons verheerlijkt te worden. En het is zeker terecht dat wij ons leven met Zijn eer in verband brengen, omdat Hij er het Begin van is.”
De eerste vraag van de Korte Westminster Catechismus doet aan deze inzet denken. Die luidt namelijk als volgt: „Wat is het hoogste doel van de mens? Antwoord: Het hoogste doel van de mens is om God te verheerlijken en zich eeuwig in Hem te verheugen.”
Het is niet goed deze fundamentele inzichten tegen elkaar uit te spelen. Het gaat in leven en sterven om de eer van God én om de enige troost.
Waar geloof
Befaamd is ook de omschrijving die de Heidelbergse Catechismus geeft van het ware geloof. Dat bestaat in een stellig weten en een vast vertrouwen, (vr. 21). De belijdenis van Westminster is hier iets uitvoeriger. We lezen daar namelijk: „Door dit geloof gelooft een christen dat alles wat in het Woord geopenbaard is, waar is, vanwege het gezag van God, Die Zelf daarin spreekt. Het geloof reageert op een verschillende manier op alles wat ieder afzonderlijk gedeelte van het Woord bevat: het gehoorzaamt de geboden; het beeft voor de dreigingen en omhelst de beloften van God voor dit leven en het toekomende. Maar de voornaamste werkingen van het zaligmakende geloof zijn het aannemen en ontvangen van Christus en het rusten op Hem alleen voor rechtvaardiging, heiliging en het eeuwige leven, op grond van het genadeverbond.” Vanuit deze formulering zijn allerlei praktisch-pastorale lessen af te leiden voor prediking en pastoraat.
Wanneer christenen –terecht– hechten aan de religie van het belijden, gaat het daarbij niet om het oproepen van een vage sfeer. Een christen zal alleen uit die religie kunnen leven door het luisteren naar de Schrift en naar het belijden van de kerk der eeuwen. Daarbij kan ”Belijden in zevenvoud” onschatbare diensten bewijzen.