Opinie

Geloofszekerheid kenmerk van Reformatie

Geloofszekerheid is een kenmerk van de Reformatie, stelt prof. dr. H. van den Belt.

Prof. dr. H. van den Belt
2 November 2013 13:17Gewijzigd op 15 November 2020 06:46

Certissimus, „zo zeker als het maar kan”, antwoordt Caspar Olevianus, een van de opstellers van de Heidelbergse Catechismus, als een collega hem op zijn sterfbed vraagt of hij zeker is van zijn zaligheid. Zekerheid is een kenmerk van de Reformatie, maar niet van reformatorische christenen.

Op 13 januari 1547 neemt het concilie van Trente –vlak bij het Gardameer– enkele verstrekkende besluiten over de rechtvaardigingsleer. In die decreten ontkent het concilie dat iemand met zekerheid kan weten dat hij deelt in de genade van God. Niemand mag aan de barmhartigheid van God twijfelen. Maar dat betekent nog niet dat je zeker kunt zijn van de zaligheid. Want „geen enkele mens vermag met de zekerheid van het geloof, waaraan geen bedrog ten grondslag kan liggen, te weten, dat hij de genade van God heeft bereikt.”

Je kunt wel hopen dat je in de hemel komt, maar je kunt het nooit zeker weten. Je kunt als gelovige misschien wel een ogenblik van volstrekte zekerheid kennen, maar dat ben je zo weer kwijt. Je kunt wel zeker zijn dat God genadig is, maar niet dat je zelf in die genade deelt. Je kunt het wel voelen, maar nooit zeker wéten.

Of, zoals Dirk Kolde, een middeleeuwse volksprediker uit Münster, het zei:

Drie dingen beswaren mijn gemoet,

’t Eerst’ is dat ick sterven moet:

Het tweede noch veel meer,

Dat ick niet en weet wanneer:

Het derde boven al,

Dat ick niet en weet waer ick varen sal.

Reagerend op Trente benadrukken de gereformeerde theologen de onfeilbare zekerheid van de zaligheid. Het klinkt wat vreemd als iemand zegt dat hij absoluut en onfeilbaar zeker is dat hij naar de hemel gaat, alleen God is toch onfeilbaar?

Dat accent komt door de polemiek. In de veroordelingen van Trente staat: „Als iemand zegt dat hij met absolute en onfeilbare zekerheid zeker is van de volharding, hij zij verdoemd.”

Maar het is hier alles of niets. Als je niet voor honderd procent zeker bent, ben je helemaal niet zeker. Je kunt misschien nog wel tevreden zijn met 99,9 als het om de Rabobank gaat, maar als het om de zaligheid gaat is één promille onzekerheid fataal. Absolute zekerheid is nodig omdat het om je eeuwige bestemming gaat.

Terwijl de academische theologie de zekerheid alleen maar verder onderstreept, is er tegelijkertijd ook een meer pastorale ontwikkeling. De puritein William Perkins bijvoorbeeld stelt dat er gradaties in de zekerheid zijn. Het zwakke geloof is als vertrouwen op God wel zeker, maar het is niet altijd even vol en vast.

Om uit te leggen hoe je tot zekerheid kunt komen, ontleden deze theologen de zekerheid in een logische constructie, een syllogisme of sluitrede. Perkins schrijft bijvoorbeeld: „Iedereen die gelooft, is een kind van God. Ik geloof. Daarom ben ik een kind van God.” Hij noemt dit een ”syllogismus practicus” of een praktische sluitrede. Dat bestaat meestal uit een belofte uit de Schrift voor de gelovigen en uit het bewustzijn van de gelovige dat hij gelooft. De conclusie is dan: de belofte geldt ook voor mij. Maar omdat je dan wel moet weten dat je gelooft, zit er in het syllogisme ook altijd een subjectief element.

In theorie houden de theologen vast aan de zekerheid van het heil en verabsoluteren zij die zelfs, maar in de praktijk ontstaat er een kloof tussen de waarheid van Gods beloften en de zekerheid van het heil. Er is een splitsing opgetreden tussen object en subject, tussen voorwerpelijk en onderwerpelijk. In die splitsing ligt het grote verschil tussen Reformatie en Nadere Reformatie.

Uiteindelijk is de kloof steeds groter geworden. Bij veel reformatorische christenen is de waarheid volstrekt objectief geworden. Je kunt belijdenis van de waarheid doen of de oude waarheid zijn toegedaan. De zekerheid is echter volstrekt subjectief geworden, een zaak van bevinding. En dan niet de bevinding in de Bijbelse zin van het woord: ondervinden dat Gods Woord waar is, maar bevinding als ervaring of emotie.

Niemand mag aan de barmhartigheid van God twijfelen. Maar dat betekent nog niet dat je zeker kunt zijn van de zaligheid. Als we zo redeneren zijn we echter terug bij af, terug bij Trente.

Een christen mag zeker weten dat niets of niemand hem kan scheiden van de liefde van God in Christus Jezus. Dat weet hij alleen door het geloof dat hem verenigt met Christus. Vanuit die eenheid blikt hij ook terug in de eeuwigheid. Wie geroepen en gerechtvaardigd is, mag ook weten dat de zaligheid vastligt in de eeuwige liefde van God.

Certissimus, „zo zeker als het maar kan.”

De auteur is bijzonder hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij donderdagavond heeft gehouden tijdens een interkerkelijke reformatieherdenking in Kampen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer