Kerk & religie

Erfenissen van Collaboratie: boeken over NSB’ers na de oorlog

AMSTERDAM. Hoe kwam het dat zo veel Nederlanders „het moderne heidendom uit het oosten” –het nationaalsocialisme– waren toegevallen? De kerken trokken zich dat aan; hadden ze gefaald? En mede daarom bekommerden ze zich na de oorlog over de voormalige NSB’ers.

L. Vogelaar
31 October 2013 18:16Gewijzigd op 15 November 2020 06:44
Internering in Harskamp. beeld Beeldbank WO2
Internering in Harskamp. beeld Beeldbank WO2

Het is een van de conclusies in een tweetal studies die het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) vanmiddag presenteerde. Het Amsterdamse instituut onderzocht de internering en bestraffing van de medestanders van de Duitse bezettingsmacht in de jaren 1944-1950 en hun re-integratie in de samenleving in de volgende twee decennia. In mei verschijnt het derde boek in het onderzoeksproject Erfenissen van Collaboratie: over de kinderen van ‘foute’ ouders, die vanaf eind jaren zeventig steeds luider van zich lieten horen.

NIOD-historica dr. Ismee Tames schrijft in het boek ”Doorn in het vlees” dat de kerken zich na de oorlog bezonnen op de „morele wederopbouw” van Nederland. Ze deden oproepen uitgaan tot verzoening met politieke delinquenten. Niet dat het gedachtegoed en de daden van de NSB’ers ook maar een ogenblik werden goedgepraat, maar de kerk en haar leden moesten proberen deze op drift geraakte mensen weer in het rechte spoor te brengen: terugkeer tot de christelijke beginselen.

Veel NSB’ers waren uit de kerk gestapt of gezet; velen hadden ook nooit tot een van de religieuze zuilen behoord, stelt Tames vast. Na de oorlog werd er vanuit de kerken van alles gedaan voor politieke delinquenten, zoals armenzorg en gevangenenbezoek.

Dit gebeurde overigens niet altijd op een manier die de oud-collaborateurs aansprak. „De herinneringen van voormalige politieke delinquenten of hun kinderen aan representanten van het geloof zijn soms zeer negatief. Ergernis ontstond vooral wanneer geestelijken of gelovigen de slechtheid van het nationaalsocialisme benadrukten of een opvallende bekeringsdrift aan de dag legden. Dit gaf oud-politieke delinquenten of hun kinderen het gevoel geen ruimte te krijgen om de eigen ideeën en ervaringen in te passen in een nieuw wereldbeeld. Juist de nadruk op hún schuld riep een defensieve reactie op („Alsof er aan de andere kant geen fouten zijn gemaakt!”) en verdiepte de kloof.”

Als er berouw werd betoond, werd aan de echtheid ervan soms getwijfeld. Geen kerkmens had echter het recht een voormalige collaborateur negatief te blijven bejegenen als hij tot inkeer gekomen bleek te zijn, stelden de geestelijken. Wie zelf weet zondaar te zijn, verheft zich niet boven een ander. Er zijn inderdaad voorbeelden bekend van oud-NSB’ers die in de kerken voluit een plaats kregen.

Nieuwe kans

In hoeverre de mensen die na de oorlog werden opgesloten –het waren er in Nederland en België in totaal meer dan 200.000– weer een positie in de maatschappij verwierven, hing mede af van de wijze waarop ze zich opstelden. In het algemeen kregen ze een kans als ze hun vroegere overtuiging ondubbelzinnig afwezen, constateren de NIOD-onderzoekers.

Die conclusie wijkt sterk af van de vaak gehoorde stelling dat de collaborateurs met de nek werden aangekeken en zelfs nooit meer een plek in de samenleving kregen. Anderen stelden juist dat collaborateurs al te snel weer maatschappelijk succesvol waren. „Wie had er als eerste een auto in de straat? Juist.” Zoals zo vaak blijkt na onderzoek dat de werkelijkheid genuanceerder was.

Boerenpartij

Volgens Tames beijverden alleen communisten zich in de jaren vijftig voor het ontmaskeren van ‘foute’ personen. Het overheidsbeleid was juist gericht op assimilatie, op het onzichtbaar worden van de oud-NSB’ers. Die ervoeren dat overigens als problematisch: alsof hun verhaal er niet mocht zijn.

Iemand die in elk geval niet van zins was schuld te bekennen, was ir. H. Adams, oud-medewerker van het antisemitische blad De Misthoorn. Dat leidde tot gedoe toen hij in 1966 voor de Boerenpartij in de Eerste Kamer kwam. Daar hield hij het slechts luttele weken vol, „als gevolg van de onwaardige en onwettige bejegening” door zijn medesenatoren. Partijleider Koekoek hield Adams de hand boven het hoofd, en dat deed de Boerenpartij geen goed, stelt Tames vast.

Ook de ‘gewone’ burgers onder de oud-NSB’ers hadden er echter nogal eens moeite mee economisch en sociaal weer een volwaardige plaats te verwerven. De wonden die de oorlog had geslagen, bleven lang schrijnen, en de NSB’ers waren degenen die de gehate Duitse bezetter hadden gesteund en in een aantal gevallen krachtig hadden geholpen. Dat vergat Nederland niet.

Eenzijdig

Leidde de opsluiting direct na de Bevrijding tot grootschalige wantoestanden, zoals kinderen van foute ouders later met vele voorbeelden beklemtoonden? Al snel klonken er kritische geluiden over de bestraffing van collaboratie. Geestelijken, medewerkers van interneringkampen en journalisten brachten het geweld dat in de kampen zou plaatsvinden voor het voetlicht.

Het beeld dat over de interneringskampen en gevangenissen in deze publicaties naar voren komt, is dat van een provisorische, erbarmelijke opsluiting van collaborateurs, met gebrek aan voedsel en materiaal, onder leiding van veelal gewelddadig, onbekwaam personeel en een in het beste geval onverschillige overheid.

Het is echter maar de vraag of dit beeld niet tot stand is gekomen door selectief bronnengebruik, stelt Grevers in haar proefschrift ”Van landverraders tot goede vaderlanders”. „Vaak worden immers gepubliceerde egodocumenten van voormalige collaborateurs of processen-verbaal, die pas jaren later werden opgesteld, onkritisch overgenomen. Problematisch aan dit soort bronnen is dat ze door voormalige collaborateurs bewust werden geproduceerd om erkenning te krijgen voor het ‘onrecht’ dat hun was aangedaan.”

Volgens de promovenda was er inderdaad sprake van geweld in de interneringskampen, maar gebeurde dat vooral kort na de Bevrijding, en slechts in een deel van de kampen.

Aan de bestraffing van collaboratie kwam veel sneller een einde dan oorspronkelijk was gedacht. Begin jaren vijftig waren de meeste interneringskampen opgedoekt en de nog gedetineerde collaborateurs overgebracht naar gevangenissen. In januari 1950 zaten er in België nog 5858 collaborateurs achter de tralies en in Nederland 3252. Tien jaar later waren daar in België ruim honderd van overgebleven en in Nederland zestig. De oorlog raakte langzaam verder weg.


Drie boeken over collaborateurs

Erfenissen van Collaboratie is een samenwerkingsproject van NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, samen met de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit Brussel.

In het project zijn volgens hen voor het eerst de positie van voormalig ‘fout’ Nederland en België in de naoorlogse samenleving in kaart gebracht. Dat gebeurde op basis van niet eerder bestudeerd materiaal uit archieven van de interneringskampen en maatschappelijke en overheidsinstanties, naast interviews, persoonlijke archieven en de media.

In ”Van landverraders tot goede vaderlanders” beschrijft dr. H. M. Grevers –die vorige week op dit onderzoek promoveerde– hoe collaborateurs in Nederland en België kort na de oorlog fysiek werden uitgesloten via internering, juridische vervolging en bestraffing. Wat betekende deze periode van internering voor de voormalige collaborateurs? Hoe werden ze voorbereid op vrijlating en welke verwachtingen hadden ze van hun terugkeer in de naoorlogse samenleving?

Slechts een minderheid van de collaborateurs brak daadwerkelijk met het verleden, stelt Grevers. De meesten hulden zich in stilzwijgen of bleven achter hun daden en de nationaalsocialistische ideologie staan.

In ”Doorn in het vlees” richt dr. I. Tames zich op de jaren vijftig en zestig. Hoe bouwden voormalig politieke delinquenten en hun gezinnen weer een bestaan op? Welke strategieën waren succesvol en welke niet? Wat waren de voorwaarden die aan hen gesteld werden voordat ze weer als medeburgers werden geaccepteerd? Of bleef deze groep daadwerkelijk altijd uitgestoten, een ‘doorn in het vlees’?

In mei verschijnt ”Spreken over fout” van dr. Bram Enning. Hij concentreert zich op de vraag hoe kinderen van ‘foute’ ouders werden geholpen, of juist niet werden geholpen. Hoe werden zij langzamerhand opgenomen in het stelsel van psychische hulpverlening en maatschappelijke herinnering aan de oorlog?

Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België 1944-1950; Helen Grevers; uitg. Balans, Amsterdam 2013; ISBN 978 94 600 3700 9; 399 blz.; € 18,95;
Doorn in het vlees – Foute Nederlanders 1950-1970; Ismee Tames; uitg. Balans, Amsterdam 2013; ISBN 978 94 600 3699 6; 416 blz.; € 19,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer