De wetenschapper onder druk
Wetenschappers zouden onafhankelijk moeten zijn. Maar de praktijk is weerbarstig. Niet zelden zetten opdrachtgevers onderzoekers onder druk. Antropoloog prof. dr. A. J. F. Köbben schreef er een boek over. „Laat je niet voor andermans karretje spannen.”
Spectaculaire misstappen van wetenschappers bezorgen de academische wereld een slechte naam. „Dan kun je denken aan het plagiaat van professor Diekstra. Zijn overschrijfwerk schaadt het aanzien van de wetenschap”, zegt Köbben. De gepensioneerde antropoloog (volkenkundige) uit Leiden, voorheen als hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Leiden, publiceerde het boek ”Het gevecht met de engel” (uitg. Mets & Schilt, Amsterdam, 2003). Het gaat over de „verheffende en minder verheffende aspecten van het wetenschapsbedrijf.”
De titel refereert aan het gevecht van Jacob met de engel aan de rivier de Jabbok. „Dat gevecht eindigt onbeslist”, stelt de auteur. „Dat is een overeenkomst met wetenschappelijk onderzoek. Ook daarvan weet je dat je het nooit helemaal definitief tot een goed eind kunt brengen.”
Bedreigender nog dan de duidelijke oplichterij à la Diekstra zijn de „dagelijkse zonden” die wetenschappers bedrijven, signaleert Köbben. Zo kunnen onderzoekers zich door opdrachtgevers over laten halen om onwelkome boodschappen af te zwakken. „Dan gaat het dus niet om keiharde leugens, maar ook het afzwakken van de waarheid schaadt de wetenschap. Neem Schiphol. Daar is een kast vol rapporten over geschreven. Iemand zei onlangs: „Die hoef ik niet te lezen. Vertel mij wie de opdrachtgevers zijn, dan vertel ik wat de strekking van het rapport is.” Daar zit een kern van waarheid in.”
Wetenschappers moeten ervoor waken zich voor het karretje van hun opdrachtgevers te laten spannen, zegt Köbben. „In Amerika hebben 1000 onderzoekers, onder wie 3 Nobelprijswinnaars, onderzoek gedaan in opdracht van de tabaksindustrie. Ze wilden met allerlei rapporten aantonen dat niet is bewezen dat roken slecht is voor de gezondheid. Met dat onderzoek was 240 miljoen dollar gemoeid. De vaststelling dat roken wel degelijk schadelijk is, is daardoor jarenlang opgehouden.”
Kwalijk
Köbben, die sinds twintig jaar onderzoek doet naar ondeugdelijke wetenschap, weet uit ervaring dat financiers van onderzoeken nogal eens een draai willen geven aan de werkelijkheid. Hij noemt een voorbeeld. „Een jonge onderzoeker maakte voor een grote gemeente een rapport over minderheden. Toen de verantwoordelijke wethouder de resultaten onder ogen kreeg, wilde hij de onderzoeker bewegen om een zin aan de samenvatting van het rapport toe te voegen. De bestuurder zei: „Zet er ook even in dat de dienst communicatie van de gemeente slecht functioneert.” Dat verzoek deed de wethouder uit politieke motieven. Het onderzoek had helemaal geen betrekking op het functioneren van de dienst communicatie.”
Köbben is ervan overtuigd dat gemarchandeer in de wetenschap onrustbarend vaak voorkomt. „Eerder schreef ik samen met collega Henk Tromp het boek ”De Onwelkome Boodschap”. Tijdens bijeenkomsten over dat boek hoorde ik van diverse kanten verhalen waarin onderzoekers onder druk worden gezet om hun rapport aan te passen aan de wensen van de opdrachtgevers. Dat vind ik een kwalijke zaak.”
Critici wrijven Köbben onder de neus dat hij geen harde cijfers heeft over de mate waarin onderzoekers schipperen met de waarheid. „Je kunt daar geen betrouwbare cijfers over krijgen. En ik gebruik liever geen cijfers dan cijfers die niet juist zijn”, reageert Köbben. „Een wetenschapper zal immers uit zichzelf niet gauw toegeven dat hij zich heeft laten beïnvloeden. Zoiets geldt ook voor enquêtes naar belastingfraude. Als je burgers vraagt of ze hun belastingformulier correct hebben ingevuld, mag je de uitslag van zo’n onderzoek niet zonder meer als de waarheid zien.”
Fortuyn
Door de tijdgeest kunnen wetenschappers hun kritische houding en onafhankelijkheid te grabbel gooien, betoogt Köbben. „Toen Fortuyn in opkomst was, verschenen er politicologen die gingen meehuilen met de wolven in het bos. Ineens betoogden die wetenschappers dat er van alles mankeert aan ons politieke stelsel. Dat kamerleden zakkenvullers zijn en Nederland geen democratie is. Bestuurskundige In ’t Veld pleitte zelfs voor het afschaffen van het parlement. Dan denk ik: Als je dat drie jaar geleden van zo iemand gehoord had, had je met je oren staan klapperen.”
Vooringenomenheid van wetenschappers kan de uitkomsten van een onderzoek flink kleuren, zegt Köbben. Zeker ook op alfagebied, zoals op het terrein van geschiedschrijving. „Helemaal onafhankelijk kunnen onderzoekers nooit zijn. Je draagt altijd je eigen ideeën mee. Als je het begrip waarheid gebruikt, betreed je een mijnenveld. Daarom gebruik ik liever het woord eerlijkheid. Onderzoekers dienen de feiten eerlijk onder ogen te zien.”
In zijn boek vergelijkt Köbben de publicaties van historicus Christopher R. Browning en politicoloog Daniel J. Goldhagen. Op grond van duizenden pagina’s verklaringen schreef Browning in 1992 een boek over de moord in de Tweede Wereldoorlog op tienduizenden Joden in Polen, gepleegd door een politiebataljon van 500 Duitse mannen. Vier jaar later publiceerde Goldhagen op grond van hetzelfde materiaal eveneens een boek. De toon van beide publicaties loopt ver uiteen. Veel meer dan Goldhagen beschrijft Browning de onvrede die sommige Duitsers hadden toen ze de Joden afslachtten. Goldhagen benadrukt echter dat de Duitsers met overtuiging, zelfs genoegen de Joden uitmoordden.
Köbben zelf hecht meer waarde aan de versie van Browning. „Hij beschrijft bijvoorbeeld dat de commandant, majoor Wilhelm Trapp, de eerste dag waarop hij opdracht moest geven om de Joden te vermoorden, helemaal overstuur was. Trapp sprak met verstikte stem en tranen in de ogen. Toen er later een ontsnapt Joods meisje bij hem gebracht werd, omarmde hij haar en zei hij: „Jij mag blijven leven.” Goldhagen noemt deze gegevens nauwelijks. Hij rept alleen in een voetnoot van dit voorval.”
Tuttig
Tot zijn verdriet ziet Köbben dat wetenschappers, antropologen bijvoorbeeld, te vaak hun energie steken in „tuttige, triviale” onderwerpen. „Neem de afrikanistiek. In Afrika gebeuren vreselijke dingen. Denk aan corruptie, armoede, dictatuur, aids. Vervolgens zie je dat te veel onderzoekers zich bezighouden met onderzoek naar de franje van het leven. De lieve onderwerpen. Folklore, rituele handelingen, legenden en verhalen. Wetenschappers kunnen nuttiger zaken onderzoeken. Ik denk bijvoorbeeld aan het onderzoek van medisch antropologen naar de bestrijding van melaatsheid.”