Marktmeesters zagen weinig kwaad in „fooien”
AMSTERDAM (ANP). Fooien horen erbij op de markt. Af en toe eens een paar euro, of een briefje van 5 of 10 euro. „Gewoon omdat ze het je gunnen.” De marktmeesters die dinsdag voor de rechtbank in Amsterdam staan, zagen niet zo veel kwaad in het geld dat ze aannamen van marktkooplieden.
Ze distantiëren zich dan ook van de beschuldigingen van justitie dat ze steekpenningen aannamen in ruil voor een gunstige plek of het zonder vergunning op de markt staan. Dit gebeurde volgens het Openbaar Ministerie (OM) tussen 2001 en 2010 op de Amsterdamse Westerstraat en de Noorder-, Nieuw- en Waterloopleinmarkt. Zeven voormalig marktmeesters, tussen de 43 en 66 jaar oud, staan hiervoor terecht.
Arthur B. gaf toe dat hij geregeld geld aannam. „In het begin weigerde ik het, maar op den duur werd het toch wel verleidelijk. Ik ben scheef gegaan, had het niet mogen aannemen.” Hij beweerde echter dat hij er niets voor heeft teruggedaan. In totaal werd in een kluisje op zijn werk een geldkistje met 35.800 euro gevonden. „Ik spaarde het geld op en kon het nergens anders veilig bewaren”, zei hij. Ze haalden enkele tientallen tot een paar honderd euro per week op.
Marktkooplieden zagen B. als opperhoofd en verklaarden dat hij in ruil voor geld onder meer voorrang verleende bij loting om een plek. Hij bestempelde dit als onzin. „Ik heb een hoop vijanden, bijvoorbeeld mensen die ik eens ergens op heb aangesproken.” Sommige mensen waren bang voor hem.
Medeverdachte Thijs V. noemde het de normaalste zaak van de wereld om fooi te krijgen op de markt. „Dat was 100 jaar geleden al zo. Je doet wel eens iets goed en dan willen ze je belonen. Sommige marktkooplieden waren ook beledigd als je geen fooi aannam.” Hij vond vervolging overdreven. „Als het een dienstovertreding was, had ik een berisping moeten krijgen.”
Ook Roy H. zag het als een cultuur die op de markt heerste. Hij gaf wel aan zich er niet prettig te voelen. „Het is een reptielenfarm, nog erger dan een leeuwenkuil.”