Martine Veldhuizen promoveert op middeleeuwse „zonden van de tong”
UTRECHT. Middeleeuwers hadden een groot besef van de schadelijke kracht van het woord, zo blijkt uit het proefschrift van Martine Veldhuizen. „De tong is in staat om botten te breken.”
Als student al raakte Veldhuizen (Hoevelaken, 1980) geboeid door het feit dat de „zonde van de tong” door sommige middeleeuwse schrijvers als nummer acht werd toegevoegd aan de vaststaande lijst van zeven hoofdzonden. Wat maakte die zonde zo uitzonderlijk en zwaar?
Ze schreef er haar scriptie over, en nu ligt er dan de dissertatie waarop ze woensdag aan de Universiteit Utrecht promoveert: ”De ongetemde tong. Opvattingen over zondige, onvertogen en misdadige woorden in het Middelnederlands (1300-1550)”. Die titel laat trouwens meteen zien dat ze breder kijkt dan de teksten waarmee ze als literatuurhistoricus allereerst affiniteit heeft: „Ik wilde graag drie soorten teksten, uit drie verschillende domeinen, met elkaar vergelijken. Kerkelijke, profaan-ethische en juridische teksten.”
Zijn er grote verschillen tussen bijvoorbeeld geestelijke en wereldlijke teksten?
„Ze hebben elk hun eigen invalshoek en hun eigen aandachtspunten, maar daaronder ligt een gezamenlijke moraal. Alle soorten schrijvers doen een beroep op Bijbelteksten zoals Spreuken 18:21: „Dood en leven zijn in de macht van de tong.” Dat is trouwens een kerntekst, die meteen laat zien hoe zwaar woorden wegen: dood en leven hangen ervan af. Je kunt er je ziel mee in gevaar brengen, bijvoorbeeld door te vloeken, te schelden, te liegen en te roddelen. Maar je kunt er ook je leven mee redden, bijvoorbeeld door te biechten.”
Ervaren wij de macht van de tong als minder heftig dan middeleeuwers?
„Middeleeuwers hadden een groot besef van de schadelijke kracht van het woord. Een populair spreekwoord was: „Tong breekt been, ook al heeft hij er geen” – in de tong zit geen enkel botje, en je zou dus verwachten dat hij machteloos is, maar niets is minder waar: de tong is in staat om botten te breken. Dat is iets heel anders dan wat wij onze kinderen op het schoolplein voorhouden: Schelden doet geen pijn.”
Voor ons liggen woorden op een ander vlak dan lichamelijk geweld.
„Maar voor middeleeuwers niet. Neem de afbeelding waarop je ziet dat vloeken letterlijk wonden veroorzaken in het lichaam van Jezus. Het geldt trouwens ook voor mensen onderling: je beschadigt iemand fysiek, je neemt als het ware een hap uit hem, als je hem lastert.”
Zit er een rangorde in de „zonden van de tong”?
„Blasfemie wordt gezien als de zwaarste spreekzonde. Het is een omkering van Gods bedoeling van het menselijk spreekvermogen: in de eerste plaats om Hem te loven – en in de tweede plaats om elkaar te onderwijzen en maatschappijen op te bouwen. De zwaarte van spreekzonden heeft ook te maken met de hiërarchische positie van de ontvanger. Omdat God de hoogste instantie is, is blasfemie de ergste spreekzonde.”
Het maakt dus ook verschil of je een koning of een bedelaar beledigt?
„Ook voor mensen onderling geldt: hoe hoger de positie van de toegesprokene, hoe zwaarder de zonde. Men kan bijvoorbeeld ”weerspannig” spreken tegen een gezagsdrager en dat is een zeer zwaar vergrijp, zowel in religieus als in juridisch opzicht. Zelfs mopperen op een hoger iemand is een zonde: het is een vorm van hoogmoed.”
U presenteert de middeleeuwse opvattingen als de „historische schaduw” bij hedendaagse discussies.
„Als je in actuele discussies verder wilt komen dan de waan van de dag, zul je je bewust moeten zijn van de historische achtergronden. Waarom bijvoorbeeld ergeren mensen zich zo aan iemand als tv-persoonlijkheid Ivo Niehe, als hij iets te veel z’n eigen verdiensten benadrukt? Als je de historische opvattingen kent, begrijp je beter waar dat taboe op eigen roem vandaan komt.”
Middeleeuwers zouden geen complimenten aan hun eigen adres doorspelen, zoals wij bijvoorbeeld via Twitter doen?
„Misschien wel, want het zijn geen eigen woorden, maar woorden van de ander die je zichtbaar maakt in het publieke domein. Maar de vraag is of middeleeuwers zulke complimenten zouden krijgen. Lof moet je –anders dan kritiek– volgens hen nooit rechtstreeks tegen iemand uiten: degene die het compliment ontvangt, zou zomaar hoogmoedig kunnen worden en degene die het geeft maakt zich snel schuldig aan vleierij.”
Ook te veel spreken is voor middeleeuwers een zonde.
„Daar zit misschien wel het grootste verschil met onze opvattingen over spreken en zwijgen. Geen blad voor de mond nemen, spontaan zeggen wat er op je hart ligt – dat zijn dingen die wij vandaag positief waarderen. Maar middeleeuwers koesteren er een diepe argwaan tegen. Voor hen is de tong een soort wild dier: als je hem de vrijheid geeft, zal hij zich misdragen. Denk aan de tekst uit Jakobus 3: er is geen mens die de tong kan temmen.”
Die tekst is ook het motto van uw boek.
„Ik wil als wetenschapper niet te veel met christelijke opvattingen schermen, en de juiste afstand bewaren. Maar ik vind het belangrijk om je bewust te zijn van de kracht van het woord, en in Jakobus staat dat heel scherp verwoord. We kunnen nog altijd gebaat zijn bij de wijsheid van de middeleeuwers: je kunt de tong nooit helemaal bedwingen, maar het is goed om te beseffen dat zelfs de vrijheid van meningsuiting grenzen heeft.”
Straf voor schelden
De wetten van middeleeuwse steden voorzagen in straffen op misdadig taalgebruik, ontdekte Martine Veldhuizen. „In Harderwijk bijvoorbeeld kreeg je voor schelden precies dezelfde boete als voor een vuistslag, of voor het werpen van een kan naar iemands hoofd – wat in de herbergen nog weleens gebeurde.
Misschien is dat nog niet zo’n gekke gedachte: middeleeuwers erkennen dat een scheldwoord evenveel pijn kan doen als een klap. Woorden zijn als pijlen, als messen, als een honden- of mensenbeet.
Om de schade ervan te meten moet je niet alleen kijken naar de inhoud, maar ook naar de (boosaardige) intentie bij de spreker, en naar het effect bij de ontvanger.”