„Messias norm in gesprek met andere godsdienst”
De abrahamitische oecumene zou vervangen moeten worden door een Messiaanse oecumene. Daarvoor brak prof. dr. Jan A. B. Jongeneel donderdagmiddag een lans, in zijn afscheidscollege als hoogleraar missiologie in Utrecht. Dr. B. Plaisier, scriba van de Samen op Weg-kerken, typeerde zijn leermeester als een „waardig vertegenwoordiger van de hervormde apostolaatstheologie.”
De Messiaanse oecumene is, aldus Jongeneel, „niet alleen breder, maar ook meer eigentijds en meer toekomstgericht dan de abrahamitische oecumene.” Voor de laatste hield Karl-Josef Kuschel, de opvolger van Hans Küng in Tübingen, onlangs een vurig pleidooi. Volgens hem moeten Joden, christenen en moslims in hun ontmoeting elk op eigen wijze teruggrijpen op Abraham als ”vader van alle gelovigen”. Kuschel dringt aan op het creëren van processen en instellingen voor wederzijdse vorming en samenwerking.
Een dergelijk abrahamitische oecumene, die ook in Nederland aanhangers wint, wijst Jongeneel van de hand, zo zei hij vanmiddag in zijn afscheidscollege. „Hoewel ik uiteraard alles wat meer vriendelijkheid, gerechtigheid en menselijkheid tussen godsdiensten en culturen bevorderen kan van harte toejuich, ben ik toch geen pleitbezorger van de abrahamitische oecumene. Ik acht deze vorm van oecumene niet echt oecumenisch: zij sluit ongeveer de helft van de mensheid, met name hindoes, boeddhisten en andere aanhangers van de cyclische geschiedbeschouwing, buiten. Verder is zij niet voorwaarts, maar achterwaarts gericht: immers zij wil „terug naar aartsvader Abraham.” Ten slotte doet zij geen recht aan het eigene van Jodendom, christendom en islam: immers deze godsdiensten hebben respectievelijk Mozes, Jezus en Mohammed, en niet Abraham als concentratiepunt.”
Jongeneel bepleit „een vervanging van het concept van de abrahamitische oecumene door het concept van een Messiaanse oecumene. Dat wil zeggen: een oecumene van oriëntatie op de gestalte van de Messias, de Christus, de al-Mashi, die geen oecumene van de oertijd, maar een oecumene van de eindtijd is. Hierbij moet wel aangetekend worden dat christenen de Messiaanse oecumene niet louter als toekomstig kunnen beschouwen; zij achten deze reeds begonnen in de persoon en het werk van Jezus van Nazareth.”
De scheidende hoogleraar ziet missiologen in Nederland overstappen op de abrahamitische oecumene, maar verzet zich hiertegen „omdat ze de Messias relativeert. Ik meen zeker te weten dat deze gestalte door de eeuwen heen meer individuen en gemeenschappen heeft weten te inspireren dan Abraham.”
In zijn college ging Jongeneel in op het Messiaanse denken en spreken (de bergrede, Matthéüs 5-7), het Messiaanse handelen (diaconaat ’om niet’), het Messiaanse volharden tot het einde (martelaarschap) en het Messiaanse opstaan uit de verlorenheid (oecumene van de hoop). „Deze weg die door Jezus exemplarisch ten einde toe is bewandeld, heeft universele betekenis en krijgt onder meer gestalte in het kwaad niet met kwaad vergelden, in het dienstbetoon aan de naaste veraf en dichtbij, in het liever zelf lijden dan anderen laten lijden en in het opstaan uit de verlorenheid in haar vele knechtende gestalten.”
Dr. B. Plaisier, die in 1993 bij Jongeneel promoveerde, typeerde zijn leermeester als een gedreven man met een eigen missiologische stijl, „zeer betrokken” bij het werk van zijn promovendi en een „waardig vertegenwoordiger van de hervormde apostolaatstheologie. Hij is een missioloog van het oude stempel. Steeds bemerken we een warm hart voor het christelijke geloof en in het bijzonder voor het centrum van het geloof: Jezus Christus. Zijn afscheidscollege was hiervan een duidelijk specimen. Het was echter de continue factor in al zijn werk. De verkondiging van de Naam, de lofprijzing en dienst hielden zijn vuur brandend.”
Zending, zei de scriba van de SoW-kerken, „is voor Jongeneel niet iets engs: integendeel. Hij pleegt te zeggen dat missiologie het breedste vak van de faculteit is. Ik zou hem daarin willen bijvallen. Dat komt omdat ook de zending voor hem gaat over de volle breedte van getuigenis, dienst en maatschappelijke en politieke verandering. Hij kan even gepassioneerd spreken en schrijven over de verkondiging van het Evangelie als over mensenrechten en vrijheid van godsdienst. Opvallend blijft ook zijn aandacht voor de ultieme consequentie van het geloof: het martelaarschap.”
Plaisier herinnerde zijn gehoor eraan dat Jongeneel voor velen een stimulans is geweest „om in zendingsdienst uit te gaan en zich te wijden aan de zaak van Christus. Hij heeft -soms tegen de heersende trend in- nooit twijfel laten bestaan aan de noodzaak van zending en aan een wetenschappelijke voorbereiding tot missionaire dienst. Daarmee heeft hij een eigen zeer noodzakelijke kleur gegeven aan het predikantschap. De huidige en de toekomstige predikant dient een missionaire antenne te hebben en geschoold te zijn in de missionaire problematiek.”
Aan het Interuniversitaire Instituut voor Missiologie en Oecumenica (IMMO) wordt Jongeneel opgevolgd door dr. Martha T. Frederiks (1965), die recent bij hem promoveerde op een dissertatie over het christendom in Gambia.