Niet klaar voor de strijd met Hitlers luchtmacht
AMSTERDAM. Zuinigheid van de regering was niet de enige oorzaak waardoor Nederland in 1940 niet in staat was tot een goede luchtverdediging. Onenigheid en gelobby speelden ook een rol.
Luitenant-generaal D. Starink trekt die conclusie in het proefschrift ”De jonge jaren van de luchtmacht” (uitg. Boom, Amsterdam), dat hij dinsdagmiddag aan de Universiteit van Amsterdam verdedigde. Hij onderzocht „de onvolledige gevechtsgereedheid van het luchtwapen in de periode 1913-1939.” Zijn eigen 38-jarige luchtmachtloopbaan is niet zijn enige betrokkenheid bij het onderwerp. Zijn grootvader werkte van 1916 tot 1940 als technicus bij de Luchtvaartafdeeling (LVA); hij overleed in 1941 na een periode van Duits krijgsgevangenschap.
Een aanval door dit buurland werd lange tijd niet verwacht. In de periode tussen de beide wereldoorlogen deden Nederlandse politici daarom aanvankelijk nogal zuinigjes als het om defensie-uitgaven ging. De onmacht van de Volkerenbond, de opkomst van nazi-Duitsland en de opbouw van bommenwerpersvloten in de omringende landen zorgden rond 1935 echter voor een kentering. Modernisering en uitbreiding van het luchtwapen kregen nu prioriteit. Militaire deskundigen waren het onderling echter niet eens over de wijze waarop dat moest gebeuren.
Op aanraden van experts gaf premier Colijn in mei 1936 opdracht tot ontwikkeling van de Fokkerluchtkruiser, die al patrouillerend vijandelijke vliegtuigen in de lucht moest opwachten. Twee jaar later concludeerden andere deskundigen echter dat het toestel voor die taak al verouderd was. Ze adviseerden tot aanschaf van eenmotorige jachtvliegtuigen.
Als Nederland toen onmiddellijk in Engeland moderne jagers zoals de Hurricane had aangeschaft, was het nog op tijd geweest. Dan zou de luchtverdediging in 1940 meer ruggengraat hebben gehad. Onder druk van de Tweede Kamer en de lobby van vliegtuigbouwers zoals Fokker en Koolhoven besloot defensieminister Van Dijk echter de toestellen in Nederland te laten ontwikkelen en produceren. De technologische en industriële basis was daarvoor echter te smal, zodat er geen moderne jagers beschikbaar waren toen Nederland zijn troepen in augustus 1939 mobiliseerde.
Parallel
De promovendus was (van 2004 tot 2005) de laatste bevelhebber der luchtstrijdkrachten. Sindsdien is er één commandant der strijdkrachten, opperbevelhebber van het totale Nederlandse leger, althans, wat ervan over is.
De huidige bezuinigingen doen wellicht denken aan de periode die Starink onderzocht, maar de politieke omstandigheden zijn totaal anders. Toen was Nederland onvoorbereid terwijl de oorlogsdreiging zienderogen toenam.
Reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog kampte de in juli 1913 opgerichte Luchtvaartafdeeling op Vliegkamp Soesterberg met gebrek aan vliegtuigen. Een handjevol vliegers met fragiele vliegmachines vormde de ‘slagkracht’ van het luchtwapen.
Nederland wilde neutraal blijven, en tijdens die oorlog lukte dat nog. De vredesafspraken die Duitsland opgedrongen werden, legden de kiem voor een volgend conflict. Tussen 1920 en 1935 stond het Nederlandse defensiebeleid echter in het teken van constante bezuinigingen op de militaire budgetten. De regering vertrouwde erop dat de Volkerenbond de vrede zou bewaren en dat Nederlands neutraliteit ook in de toekomst gerespecteerd zou worden.
Het leger –en dus ook de Luchtvaartafdeeling– was dan ook uitsluitend een opleidingsinstituut voor reservisten en dienstplichtigen; ruimte voor parate eenheden was er niet. De legerleiding gaf het luchtwapen slechts een zeer bescheiden taak: luchtverkenning voor het veldleger. Anno 1935 stelde het luchtwapen door de vele bezuinigingen nog nauwelijks iets voor.
Inmiddels was Hitler in Duitsland al twee jaar aan de macht en nam de oorlogsdreiging toe. De opbouw van de Nederlandse strijdkrachten werd alsnog ter hand genomen. Toen Hitler aanviel, weerden de troepen zich dapper. Met de middelen die ze hadden, en die lieten zeer te wensen over.