Politieke klucht rond eerdere inzet Apaches in Afrika
DEN HAAG. Vier Apachegevechtshelikopters moeten de commando’s die het kabinet wil inzetten in Mali gaan beschermen. Rond de vorige inzet van Apaches in Afrika –in 2001– ontstond een soort politieke klucht.
Het tweede paarse kabinet besloot eind 2000 dat Nederlandse militairen zouden deelnemen aan de VN-missie Unmee. Die was bedoeld om de naleving van een staakt-het-vuren tussen Ethiopië en Eritrea te garanderen.
De Tweede Kamer ging daarmee niet zomaar akkoord. Vers in het geheugen lag nog de mislukte Srebrenicamissie in het voormalige Joegoslavië. Toen de nood aan de man was, bleken de Nederlandse militairen daar niet te kunnen rekenen op luchtsteun.
Herhaling daarvan moest koste wat kost worden voorkomen, vonden de regeringspartijen PvdA en VVD. Zij drongen er bij minister De Grave (Defensie) op aan om Apaches mee te sturen, die de militairen in geval van nood zouden kunnen helpen bij hun evacuatie.
De Grave en de militaire top voelden daar niets voor. Niet nodig, oordeelden ze. Ook de VN wilden het niet. Inzetbaar waren de heli’s eigenlijk ook niet. Voor de evacuatie van militairen zijn ze namelijk niet geschikt. En ze stonden te ver (zes uur vliegen) van het operatiegebied.
Ze zouden namelijk gestationeerd moeten worden in Djibouti. Dat land sloeg meteen een slaatje uit de wens van de Kamer. De Apaches waren welkom, maar daarvoor moest dan wel grof worden betaald: 25 miljoen gulden bedroeg het parkeergeld. Daarbovenop kwamen nog miljoenen guldens aan operationele kosten.
PvdA en VVD hielden desondanks vast aan hun eis. GPV-Kamerlid Van Middelkoop sprak daarop smalend van „parlementaire helikopters.”
Minister De Grave hechte echter zozeer aan de hervatting van vredesmissies door het leger dat hij wel een kniebuiging voor de Kamer wilde maken. Hij stemde in met de inzet van vier Apaches. Die arriveerden uiteindelijk half maart 2001 in Djibouti. De missie liep toen al drie maanden en eindigde in juli 2001. De heli’s hoefden niet in actie te komen.