In Petra verkochten handelaren goud, wierook en mirre
De uit rotsen gehouwen woestijnstad Petra in Jordanië is een van de topattracties in de wereld. Elk jaar bezoeken zo’n 700.000 toeristen de 2000 jaar oude hoofdstad van de Nabateeërs, een volk uit de oudheid dat handelde in goud, wierook en mirre en daardoor schatrijk werd.
De Nabateeërs waren oorspronkelijk nomaden die in het rotsachtige woestijngebied in het zuiden van Jordanië en Israël rondzwierven. Ze wisten waar water te vinden was en sloegen op strategische plekken putten die ze zorgvuldig voor anderen verborgen hielden. Op die manier konden ze het uitgestrekte gebied beheersen. Mogelijk zijn de Nabateeërs nakomelingen van Nebajoth, de zoon van Ismaël, en verwant met Edom (Gen. 25:13; 36:3).
Rond 500 voor Christus begonnen de Nabateeërs zich geleidelijk aan op één plek te vestigen: bij een van de belangrijkste handelsroutes van die tijd, de Koningsweg, die ook in de Bijbel wordt genoemd (Numeri 20:17) en waarlangs wellicht ook de wijzen uit het oosten kwamen om Jezus bij Zijn geboorte met geschenken te eren.
De oudste sporen van bewoning dateren uit het einde van de tweede eeuw voor Christus. In de loop van de tijd groeide Petra uit tot een van de belangrijkste handelsknooppunten van het Nabije Oosten; de culturen en producten van de westerse wereld (het Middellandse Zeegebied), het Verre Oosten (India, China) en het Midden-Oosten kwamen in Petra samen.
De handel in goud, wierook en specerijen legde de Nabateeërs geen windeieren, ze werden onvoorstelbaar rijk. In de loop van de eerste eeuw voor Christus verrezen op de rotsplateaus van de stad en tussen de rotsen rijk versierde villa’s, tempels, openbare gebouwen en grafcomplexen, sommige met indrukwekkende uit de rode woestijnrotsen gehouwen façades. Aan het begin van de jaartelling was Petra een bloeiende metropool waarin naar schatting 30.000 mensen woonden.
Watersysteem
De verborgen ligging tussen bijna ontoegankelijke rotswanden maakte Petra goed verdedigbaar. De vallei waarin de stad ligt is slechts toegankelijk via een smalle doorgang, de zogenoemde Siq, een 1,5 kilometer lange en tot 200 meter diepe rotskloof die op de smalste plek slechts 2 meter breed is. Het heffen van tol werd hierdoor ook betrekkelijk eenvoudig.
Via een in de rotswand van de Siq uitgehouwen goot, die afgedekt was met stenen platen, en via ingenieus een stelsel van aardewerken buizen, waterkanalen en cisternen leidden de Nabateeërs water van bronnen en rivieren de stad binnen. Een van de bronnen lag in de Wadi Musa (Vallei van Mozes), de plek waarvan wordt verondersteld dat Mozes er tijdens de woestijnreis van het volk Israël water uit de rotsen liet vloeien.
Petra groeide en de gebouwen werden luxer. Ook woonhuizen waren vaak prachtig versierd. Opmerkelijk is dat ze voorzien waren van een verwarmingssysteem – in Petra kan het bitter koud worden. Ondanks regionale conflicten en sterke buurlanden bleven de Nabateeërs meer dan twee eeuwen onafhankelijk. De Romeinen konden ze lange tijd op afstand houden, maar in 106 na Christus ging het Nabatese rijk op in de Romeinse provincie Arabia.
Dit laatste had geen directe gevolgen voor de Nabateeërs. Twee verwoestende aardbevingen (in 363 en in 551) en de toename van de zeehandel (en de daardoor gewijzigde handelsroutes) zorgden er uiteindelijk voor dat de Nabateeërs hun hoofdrol in de handel moesten opgeven. De overgang tot het christendom in de vierde eeuw na Christus veranderde niets aan hun uitzichtloze positie. In de eeuwen daarna gingen de Nabateeërs op in de andere stammen in de regio en verloren ze hun zichtbaarheid. Na de verovering door de Arabieren in 663 werd Petra verlaten en vergeten. De eens florerende hoofdstad Petra was in de zevende eeuw veranderd in een ruïnestad.
Sjeik Ibrahim
Pas in 1812 werden de ruïnes van Petra, dat toen al eeuwen in islamitisch gebied lag, ‘herontdekt’ door de Zwitserse ontdekkingsreiziger Johann Ludwig Burckhardt. Omdat het voor een westerling levensgevaarlijk was om er rond te reizen, had hij zich vermomd als Sjeik Ibrahim, compleet met tulband en baard. Als ‘goede moslim’ had hij een geitje bij zich als excuus om Petra binnen te komen: hij beweerde dat hij het dier ging offeren bij het vermeende graf van Harun (de Bijbelse Aäron, Mozes’ broer).
De ontdekking van Burckhardt was voor het Antiken Museen in Basel aanleiding voor het samenstellen van een tentoonstelling over Petra; aan de hand van zo’n 150 archeologische voorwerpen werd de geschiedenis van de stad geschetst. Het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden is erin geslaagd deze tentoonstelling voor een halfjaar naar Nederland te halen.
De tenstoonstelling is opgebouwd rond de belangrijkste gebouwen van Petra: Al-Khazneh (Schatkamer), het beroemde koningsgraf met de fraaie uit de rotsen gehakte façade die de bezoeker als eerste ziet als hij uit de Siq komt; de Grote Tempel met zijn zuilengalerijen; Ad-Deir (Klooster) met de strakke geometrische lijnen; de Temenospoort, die het openbare leven scheidde van het religieuze centrum; het openluchttheater, dat plaats bood aan 10.000 toeschouwers.
Van al deze gebouwen, die oorspronkelijk een kleurige pleisterlaag hadden, vertellen archeologische vondsten het verhaal: gedetailleerd beeldhouwwerk, reliëfs met dieren en plantenmotieven, portretten van goden, godinnen en fabeldieren, levensgrote beelden en sierlijk bewerkte zuilen, fragiel aardewerk dat fijn beschilderd is en kunstige gebruiksvoorwerpen. Levensgrote foto’s van de ruïnes geven de context weer en een door architecten gemaakte 3D-installatie laat zien hoe gebouwen in Petra er vermoedelijk hebben uitgezien.
Farao’s dochter
Duidelijk wordt dat de stad met zijn vele tempels en goden niet alleen ”alleszins godsdienstig” was, maar ook dat de bewoners openstonden voor culturen waarmee ze in aanraking kwamen. Qasr al-Bint, het best bewaarde gebouw in Petra, vertoont bijvoorbeeld duidelijk Grieks-Romeinse invloeden. De naam betekent overigens ”Paleis van de dochter van de farao” en verwijst (opnieuw) naar de uittocht van het volk Israël uit Egypte. De farao zou de Joden tot in het huidige Jordanië hebben achtervolgd; zijn dochter, die hem vergezelde, zou zich in Petra hebben gevestigd. Het gebouw is echter geen paleis geweest, maar een tempel, zo blijkt uit modern onderzoek.
In de vierde eeuw gingen de Nabateeërs over tot het christendom. Tempels en andere religieuze gebouwen kregen een nieuwe bestemming. Zo dankt Ad-Deir zijn naam, Klooster, aan het christelijke tijdperk. Mogelijk zijn er in deze periode ook godenbeelden verwijderd, zoals dat bijvoorbeeld bij de façade van al-Khanzneh is gebeurd. Maar over deze periode vertelt de tentoonstelling jammergenoeg verder niets.
Petra staat sinds 1985 op de Werelderfgoedlijst van Unesco en is uitgeroepen tot een van de zeven nieuwe wereldwonderen, naast onder meer de Taj Mahal, de Chinese Muur en Machu Picchu.
Petra Revisited
Beeldend kunstenaar Gerti Bierenbroodspot bezocht in 1989 voor het eerst Jordanië en Petra. Daarna kwam zij er een tiental jaren lang terug om te werken te midden van de ruïnes, het imposante woestijnlandschap en de beschikbare natuurlijke pigmenten. Haar kunstwerken zijn een mix van hedendaagse kunst, archeologie en de tijdloze schoonheid van Petra en zijn roodgekleurde zandstenen architectuur.
Een deel van haar werk wordt tentoongesteld in het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden. ”Petra Revisited” is een retrospectief van het werk dat Bierenbroodspot in Petra maakte. Getoond worden grote op rijstpapier getekende en geschreven dagboeken, aquarellen, beelden van albast en brons, beschilderde rotsblokken en olieverfdoeken met portretten van goden en helden.