Stap voor stap richting sancties
Landen met een hoog begrotingstekort bedreigen de stabiliteit van de euro, is de centrale gedachte van het Europese stabiliteitspact waarover nu zoveel te doen is. Daarom kunnen landen die de regels overtreden, flinke boetes krijgen. Dat is echter een zaak van lange adem. Een overzicht.
- Alle eurolanden moeten streven naar een begroting in evenwicht. Een klein tekort in economisch slechte tijden moet worden goedgemaakt met een overschotje bij voorspoed. Deze algemene regel is niet afdwingbaar.
Wel afdwingbaar is de ”3-procentsnorm”. Tekorten van meer dan 3 procent van het bruto binnenlands product (het nationaal inkomen) zijn altijd verboden.
Een land dat de grens van 3 procent nadert, kan een officiële waarschuwing krijgen, een soort gele kaart. Bedoeling is dat regeringen daar erg van schrikken en hun best doen het tekort terug te dringen.
Bij constatering van een tekort van meer dan 3 procent, doet de Europese Commissie een voorstel voor aanbevelingen. De ministers van Financiën van de EU hebben het laatste woord. In die aanbevelingen staat een termijn, meestal drie maanden, waarbinnen de lidstaat eraan moet gehoorzamen.
Doel van de aanbeveling is om uiterlijk „het jaar volgend op het jaar waarin het tekort is geconstateerd” weer onder de 3 procent te komen. In de praktijk levert dat flinke speling. Want een tekort over 2002 kun je pas constateren in 2003. Dat betekent dat pas in 2004 de zaak op orde moet zijn. Twee jaar overschrijding van de normen kan dus straffeloos.
De Europese Commissie bekijkt of de lidstaat de aanbeveling binnen de termijn opvolgt. Zo niet, dan komt ze met nieuwe voorstellen en een nieuwe deadline. Ook hier hebben de ministers het laatste woord. Dit is de situatie waarin Frankrijk en Duitsland zich nu bevinden. Tijdens de ministerraad mag het betrokken land niet meestemmen over zijn eigen aanbeveling.
Als de lidstaat zich ook nu niet schikt, volgen sancties. Zelfs dat gaat in stapjes: eerst moet de overtreder de boete op een renteloze rekening storten. Pas als het land na een jaar nog steeds in overtreding is, is het zijn geld kwijt.
Voor de hoogte van de boetes bestaat een rekensom: 0,2 procent van het nationaal inkomen plus eentiende van het tekort van de lidstaat boven de 3 procent. Voorbeeld: Duitsland stevent af op een tekort van 4,2 procent, dat is 1,2 procent meer dan 3. Een tiende daarvan is 0,12. De boete is dus 0,2 plus 0,12 is 0,32 procent van het nationaal inkomen. Het Duitse nationaal inkomen is ruim 2 biljoen euro. Daarvan 0,32 procent is 6,4 miljard euro.
Het stabiliteitspact is in 1996 overeengekomen in Dublin. Duitsland, toen nog niet geregeerd door socialisten en groenen, wilde alleen meedoen aan de Europese eenheidsmunt als landen hun begrotingstekorten in toom zouden houden. Op die manier moest de euro net zo sterk worden als de legendarische Duitse mark.
Zonder deelname van Duitsland geen euro, beseften alle regeringsleiders. Daarom stemde Frankrijk, dat zijn zwakke frank (die gedurig bedreigd werd met devaluaties) graag wilde inruilen voor een stabiele munt, in met strenge voorwaarden die gedicteerd werden door de toenmalige Duitse kanselier Helmuth Kohl. Sinds de top van Amsterdam in 1997 staat de hele procedure in het Europees Verdrag, in het inmiddels beruchte artikel 104.
Wel wisten de Fransen het pact op het allerlaatste moment om te dopen in stabiliteits- en groeipact. Sindsdien wijzen ze op dat woordje groei. Parijs beweert dat sterke bezuinigingen de groei remmen en dus tegen de geest van het pact indruisen.