Stervende kinderen brachten OPCW Nobelprijs
OSLO/DEN HAAG (ANP). Gruwelijke beelden van stervende kinderen en volwassenen in een wijk van de Syrische hoofdstad Damascus dit jaar, hebben de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) in een klap op de kaart gezet. Inspecteurs van de in Den Haag gevestigde organisatie onderzochten op aandrang van de Verenigde Naties wat er gebeurd was en kwamen tot één onontkoombare conclusie: GIFGAS.
Internationale woede en verbijstering streden om voorrang en de Verenigde Staten dreigden met aanvallen op Syrië om de inzet van chemische wapens eens en voor altijd in de kiem te smoren. Het regime van de Syrische president Bashar al-Assad koos eieren voor zijn geld. Inspecties toestaan en toetreden tot de OPCW, waarin 188 landen zich al hadden verenigd in de strijd tegen chemische wapens. Onder toeziend oog van de organisatie werd in de afgelopen 16 jaar naar schatting 80 procent van de voorraad chemische wapens van de lidstaten vernietigd.
Maar het werk, ook na de aanstaande vernietiging van de Syrische voorraad, is nog niet gedaan. Alle landen in de wereld moeten „zonder verder uitstel” lid worden, stelde VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon nog in april dit jaar. Hij noemde toen de acht landen die „buiten blijven” met naam: Angola, Egypte, Israël, Myanmar, Noord-Korea, Somalië, Syrië en Zuid-Sudan.
Gif geldt van oudsher niet als ruiterlijk middel van oorlogsvoering. Al in 1675 kwamen Frankrijk en Duitsland daarom overeen om het gebruik van vergiftigde kogels te verbieden. Ook werd tijdens de Eerste Haagse Vredesconferentie in 1899 overeengekomen het gebruik van gifgas te verbieden.
Toch werd tijdens de Eerste Wereldoorlog op grote schaal gifgas ingezet, met meer dan 100.000 doden als gevolg. De chemische stoffen hebben verschrikkelijke effecten. Ze leiden vaak tot een lange doodstrijd, toonden ook beelden uit de Iraaks-Koerdische stad Halabja waar in 1988 duizenden mensen stierven door toedoen van het regime van Saddam Hussein .
Na de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog sloten veel landen zich in 1925 aan bij een protocol dat opnieuw verbood om als eerste chemische wapens te gebruiken. Het bezit van die wapens werd echter niet verboden. Dat gebeurde pas in 1992, toen de VN-ontwapeningsconferentie overeenstemming bereikte over de Conventie tegen Chemische Wapens. Die trad in 1997 in werking, het jaar waarin de OPCW zijn opwachting maakte in Den Haag.
De organisatie houdt toezicht op de vernietiging van de bestaande voorraad maar probeert er tevens voor te zorgen dat geen nieuwe chemische wapens worden aangemaakt. Probleem is dat sommige stoffen kunnen dienen voor zowel het maken van chemische wapens als voor vreedzame doeleinden van de chemische industrie, zoals het produceren van kunstmest. Chemische fabrieken worden dan ook in de gaten gehouden, volgens OPCW directeur-generaal Ahmet Üzümcü werden sinds 1997 al bijna 2400 inspecties uitgevoerd.