Korte termijn denken bedreiging voor kwaliteit onderwijs
Het onderwijs dreigt met zijn gerichtheid op kortetermijnresultaten zijn essentie te verliezen, waarschuwt prof. dr. Eelke de Jong.
Er is de afgelopen maanden vanuit verschillende kanten kritiek geleverd op ons onderwijssysteem. Zo pleitte de rector van de Radboud Universiteit Nijmegen voor het invoeren van de eis dat alle hbo-docenten een masteropleiding moeten hebben afgerond. Het kan toch niet zo zijn dat hbo-docenten geen hogere opleiding hebben genoten dan het niveau waarop ze zelf werkzaam zijn?
De afgelopen maand hebben we eveneens ‘gevierd’ dat Lehman Brothers vijf jaar geleden failliet ging. Twee totaal verschillende zaken, zult u denken; het faillissement van Lehman Brothers en de kritiek op ons onderwijs. Niet helemaal. De financiële sector en het onderwijs hebben meer gemeenschappelijk dan velen op het eerste gezicht zouden denken.
Als uitgangspunt neem ik de analyse van de financiële sector zoals deze in 2005 door Raghuram Rajan, de toenmalige hoofdeconoom van het Internationaal Monetair Fonds, is gegeven. Hij betoogde dat de kern van het probleem met de financiële sector is dat de kwaliteit van het product moeilijk is vast te stellen. Als een auto niet deugt, merkt de koper dat doordat hij vaak naar de garage moet. Maar hoe weet een consument dat een bepaald financieel product goed of slecht is? Vaak merkt hij daar niets van omdat het product bijvoorbeeld een verzekering biedt tegen ongunstige omstandigheden die zich niet voordoen.
Wat is er in de financiële wereld gedaan om de kwaliteit van de producten dan toch te kunnen beoordelen? Men heeft winst op korte termijn als maatstaf genomen. Levert het product op korte termijn (meestal een jaar) winst op voor de bank, dan is het een goed product.
Rajan geeft in 2005 al aan dat dit tot excessen zal leiden. Het geeft een prikkel om veel te investeren in producten waarvan het rendement op korte termijn hoog is. Een hoog rendement wordt alleen verkregen als het risico hoog is. Dit hoge risico vormt geen rem om de transactie na te laten, zolang het risico zich naar alle waarschijnlijkheid niet in de eerste jaren voordoet. Daarna werkt men toch niet meer bij de bank. Bovendien, als iedereen het doet en het verlies komt, dan valt de individuele bankier niets te verwijten.
Naar het oordeel van Rajan ontstaat hierdoor een zeer instabiele situatie. Hoewel hij in 2005 de kans klein achtte, waarschuwde hij toen al voor het gevaar van een zeer grote crisis. Na drie jaar kreeg hij helaas zijn gelijk.
Onderwijs heeft veel kenmerken van financiële producten. Ook hier valt de kwaliteit moeilijk te meten. Levert een scholier of student goede prestaties omdat hij of zij goed onderwijs krijgt of zijn deze prestaties verricht ondánks het gegeven onderwijs? Het valt vaak moeilijk te zeggen. Bovendien blijkt pas veel later (soms decennia later) wat het nut is geweest. Als afgestudeerden later wordt gevraagd naar dat deel van het onderwijs dat ze als nuttig hebben ervaren, dan komen ze bovendien vaak met voorbeelden die niet stroken met ideeën over goed onderwijs.
Dergelijke voorbeelden worden over het algemeen niet geaccepteerd als maatstaf voor goed onderwijs. Een maatstaf moet objectiever. Een methode is het berekenen van het rendement van een opleiding. Een opleiding of school wordt beoordeeld naar de prestaties van de scholieren. Aangezien niet elke scholier hetzelfde is, wordt er soms een correctie doorgevoegd afhankelijk van het instroomniveau. Centraal staat echter de prestatie van de scholier als hij of zij de opleiding weer verlaat.
Welke prikkels gaan hiervan uit? Allereerst dat het rendement zo hoog mogelijk moet zijn. Dit kan gerealiseerd worden door de eisen wat te verlichten. Via externe controle is daar nog wel enigszins greep op te houden. Al valt een sluipend proces ook dan moeilijk waar te nemen en te stoppen. Een andere prikkel is om het onderwijs zo in te richten dat studenten minder kans maken om te zakken. Dit kan door cursussen goed te structureren en duidelijk aan te geven wat er gevraagd wordt.
Op zich is hier niets op te tegen, maar het ontneemt de student de mogelijkheid om te leren van zijn eigen falen. Juist het zoeken naar een goede oplossing en het leren van eigen fouten kan voor de latere werkpraktijk heel nuttig zijn.
Ten slotte, het rendement kan worden verhoogd door bij de instroom alleen die scholieren op te nemen die zonder veel moeite de opleiding kunnen volgen. Zo krijg ik de indruk dat opmerkelijk veel jongeren met een autistische stoornis voor beroepsopleidingen worden afgewezen. Dat gebeurde vaak op het moment dat men aangaf dat er wellicht behoefte was aan extra begeleiding. Onderzoekers vermoeden dat deze kinderen worden afgewezen omdat de scholen op slagingspercentages worden afgerekend. Maar willen we dan jongeren zonder enige opleiding?
Kortom, door de nadruk op kortetermijnresultaten raakt de essentie van onderwijs, namelijk de scholier of student voorbereiden op zijn of haar plaats in de maatschappij, uit beeld. Het is een sluipend proces en de gevolgen zijn pas op langere termijn zichtbaar. Maar daarom zijn de mogelijke gevolgen niet kleiner.
De auteur is hoogleraar internationale economie aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.